'Mam, ik ga naar Evelien. We gaan sporen zoeken in het bos', zegt Janneke terwijl ze haar rugzak omdoet. 'Zijn jullie voorzichtig. Je hoort zulke rare verhalen tegenwoordig', zegt haar moeder. Janneke lacht haar zorgen weg en zegt: 'We zijn toch geen kleuters meer'. Ze loopt via de keuken naar de tuin om haar fiets uit de schuur te pakken. Met grote vaart fietst ze de straat uit naar het huis van Evelien. Die middag krijgen Janneke en Evelien de schrik van hun leven. Janneke en Evelien zetten hun fietsen tegen een boom aan de rand van het bos. Het is stil. Je hoort het ruisen van de bladeren. Heel ver weg het geluid van auto's die over de provinciale weg rijden. De meisjes lopen van de wandelpaden af dwars door het bos. Aandachtig speuren ze naar de grond of ze iets zien van dierensporen. Janneke raapt wat eikeltjes op. Evelien blijft stilstaan bij een dood stuk hout en zegt: 'Hier zitten vaak een heleboel torren en kevers onder'. Ze tilt het stuk hout op. Het krioelt eronder van de spinnetjes. Maar er ligt ook iets anders. Evelien raapt het op en laat het aan Janneke zien. 'Dat is een braakbal, die is uitgespuugt door een uil'. Evelien pluist de braakbal uit en er komen muizenbotjes te voorschijn. 'Zo zie je wat hij heeft gegeten', zegt Evelien en stopt de braakbal in haar rugzak. Ze zijn nu op een kruispunt van paden aangekomen met aan alle kanten naaldbomen. Het zonlicht wordt gefilterd door de toppen, waardoor het bos een goudgele waas krijgt. Nadat ze een paar honderd meter verder zijn gelopen komen ze in een loofbos. De bladeren van de bomen zijn frisgroen. Vogels kwetteren allemaal een ander dialect. Janneke en Evelien kijken naar de grond of ze pootafdrukken zien of veren. En dan zien ze opeens tussen de bomen verscholen een vervallen huis. Op hun hoede lopen ze ernaar toe. Voor de ramen hangt gescheurde vitrage. De meisjes lopen nieuwsgierig om het huis heen. Achter het huis is een schuur met een dak van stro. De deur is vergrendeld met een roestig hangslot. Weer bij de voorkant aangekomen probeert Evelien of de voordeur opengaat. Er is geen beweging in te krijgen. Janneke schopt een bloempot omver en ziet een sleutel ernaast liggen. Ze steekt hem in het slot. Die is stroef alsof het in geen jaren is gebruikt. De deur gaat moeizaam open. 'Zullen we naar binnen gaan? Er is toch niemand. Ik vind het super spannend', zegt Janneke. 'Ik weet het niet hoor. Stel je voor dat er iemand komt'. 'Welnee. Er is hier in geen tijden iemand geweest'. Janneke gaat naar binnen. Evelien volgt schoorvoetend. Via een halletje komen ze in de woonkamer. Het is schemerig. Er is een open haard met resten van verbrand hout. Een kleine houten tafel met twee stoelen. Een dressoir met daarboven een spiegel. Janneke pakt een krant die op de tafel ligt. Haar oog valt op een kort bericht dat met zwart potlood is omsingeld. Janneke leest: 'De stroper van het Bolderwoud is gevonden. Hij woont in een huisje midden in het bos. De boswachter heeft in zijn schuur lichtbakken en strikken gevonden. De stroper is voortvluchtig met achterlating van zijn bezittingen'. 'Hier woont een stroper'. Janneke geeft de krant aan Evelien. 'Laten we weg gaan. Ik vind het maar eng. Straks komt hij nog terug', zegt Evelien. 'Lijkt mij sterk. Maar goed je weet nooit'. Evelien ziet Janneke verstarren. Janneke staart naar buiten. Evelien volgt haar blik. Een lange man met een groen jack komt hun kant uit. De adem stokt hen in de keel. De man is nu vlakbij de deur. 'Is daar iemand?' roept de man. De meisjes houden zich doodstil. Ze horen de voetstappen van de man knarsen onder het grint langs de zijkant van het huis. Hij probeert door de vuile ramen naar binnen te kijken. Instinctief bukken de meisjes. De man loopt nu naar de achterkant naar de schuur. Hij bonkt op de deur en roept nogmaals: 'Is daar iemand?' 'Wegwezen Evelien, snel'. Janneke trekt Evelien aan haar mouw mee naar het halletje. Ze rennen naar buiten het bos in tussen het veilige dichte groen. 'Halt! Staan blijven' horen ze schreeuwen. Ze blijven rennen en rennen tot ze niet meer kunnen. Hijgend ploffen ze neer achter een struik. Zo blijven ze een poosje zitten en luisteren. Na ongeveer een kwartier komen ze weer overeind. Gespannen vervolgen ze hun weg tot ze bij een wandelpad komen. Evelien herkent de blauwgele paaltjes, die ze tegengekomen zijn. Ze hoeven ze maar te volgen om bij hun fietsen te komen. Een dennenappel valt op de grond vlak achter de meisjes. Verlamd van schrik blijven ze staan. Allebei kijken ze naar boven en om zich heen. Er is niets te zien of te horen. Alleen het gekwetter van de vogels. Ze kijken elkaar aan en schieten van de zenuwen in de lach. Toch nemen ze geen risico en beginnen weer te rennen tot ze eindelijk de rand van het bos naderen. Hun fietsen staan geduldig op hen te wachten alsof er niets gebeurd is. Koortsachtig zoeken ze naar hun fietssleuteltje. Met bevende handen steken ze hem in het slot en rijden met grote vaart weg. Over stille fietspaden langs groene weilanden. Koeien staan te grazen en keuren hen geen blik waardig. Een boer op een tractor steekt als groet zijn hand op. De meisjes zwaaien niet erg enthousiast terug. In het dorp aangekomen fietsen ze naar het huis van Evelien. De broer van Evelien staat verveeld tegen de heg. 'Erik, er zat een stroper achter ons aan', zegt Evelien opgewonden. Erik lacht. 'Doe niet zo maf'. 'Het is anders echt waar', zegt Janneke verontwaardigd. Om de beurt vertellen Janneke en Evelien wat hen is overkomen in het bos. Erik is onder de indruk van het verhaal en zegt: 'Cool! Morgenmiddag na schooltijd ga ik met jullie mee naar het huis van de stroper. Eens kijken of jullie gelijk hebben'. De volgende middag zitten Janneke, Evelien en Erik gespannen achter een struik te loeren naar het huisje van de stroper. Er heerst een doodse stilte. Niemand durft dichterbij het huisje te komen. Erik haalt een verrekijker uit zijn rugzak en tuurt naar de ramen. Maar daar is niets te zien. Geen teken van leven. Zo blijven ze zeker een halfuur zitten zonder dat er iets gebeurt. Erik is het zat en loopt naar het huisje toe. De meisjes volgen hem angstig om zich heen kijkend. Erik duwt tegen de deur, maar die is op slot. 'Er moet een sleutel liggen onder de bloempot', zegt Janneke. Erik tilt hem op. Geen sleutel. Ze lopen naar de achterkant van het huisje naar de schuur. Erik ziet dat het roestige hangslot open is gebroken. Hij duwt tegen de deur die opengaat. Met z'n drieën gaan ze naar binnen. In het schemerdonker ziet Erik lichtbakken en strikken. 'Er woont hier inderdaad een stroper. Die lichtbakken zijn om konijnen te lokken en te vangen', zegt Erik. Nieuwsgierig kijken Janneke en Evelien ernaar. Dan horen ze voetstappen naderbij komen. Iemand schraapt zijn keel. De kinderen draaien zich verschrikt om. In de deuropening staat een lange man met een groen jack. 'Wat moet dat daar!' zegt de man boos. Erik, Evelien en Janneke zijn zo geschrokken dat ze geen woord kunnen uitbrengen. Erik herstelt zich als eerste en zegt: 'De deur stond open. We waren dierensporen aan het zoeken in het bos. Toevallig kwamen we dit huisje tegen. We wilden wat vragen'. 'Als je wat wilt weten van dierensporen dan ben je bij mij aan het goede adres. Ik ben boswachter. Maar het is heel onverstandig hier rond te hangen. Hier woont een stroper en ik ben naar hem op zoek. Hij is hier waarschijnlijk gisteren nog geweest'. 'Dat waren wij', verspreekt Janneke zich. Evelien knikt. 'Dat is een mooie boel. Jullie mogen niet zomaar inbreken', zegt de boswachter met een bulderende stem. 'Ik wist niet dat hier iemand woont. Evelien en ik dachten dat het huisje leeg stond', zegt Janneke met een klein stemmetje. Evelien begint te huilen. Erik slaat een arm om haar heen. De boswachter wordt wat milder en zegt: 'Nou, vooruit ik zal het deze keer door de vingers zien. Ik ben ook jong geweest. Zo'n huisje midden in het bos is natuurlijk reuze spannend. Zoiets als Roodkapje en de Boze Wolf'. De kinderen lachen. 'Gaan jullie mee? Krijgen jullie van mij een lesje in het volgen van dierensporen' zegt de boswachter. Hij zet er flink de pas in en de kinderen volgen hem gehoorzaam. De boswachter blijkt een goed verteller en wijst hen op bijzondere dingen in het bos. Zonder dat ze er erg in hebben is de middag bijna om. Janneke kijkt op haar horloge en schrikt. Ze had haar moeder beloofd op tijd thuis te zijn voor het eten. 'Ik moet naar huis', zegt Janneke tegen de boswachter. 'We moeten naar de fietsen. Die staan aan de rand van het bos', zegt Evelien. 'Ik loop met jullie mee. Dan weet ik zeker dat jullie veilig thuiskomen', zegt de boswachter. Vrolijk pratend onderweg bereiken ze de bosrand. Met een ferme handdruk nemen ze afscheid van de boswachter. 'Ik hou een spreekbeurt op school over stropers', zegt Erik. 'Met mij in de hoofdrol als boswachter, die een stroper heeft gevangen', zegt de boswachter. De kinderen lachen en stappen op hun fiets. 'Daaag!' roepen ze en zwaaien nog een keer. De boswachter heeft zich al omgedraaid op zoek naar de stroper. |