Egel en Eekhoorn eten taart


Het was een warme dag. De lucht was blauw zonder een enkel wolkje. Vliegjes speelden krijgertje boven de droge grond. De blaadjes van de bomen dansten op een lichte bries, die nog wat verkoeling gaf. Op de grond was het druk. Mieren, torren, kevers waren allemaal op pad. Naar buiten gelokt door het mooie weer. En daartussen liep Egel op zijn dooie akkertje. Hij floot een liedje:

'Oh, wat is het fijn
om een egel te zijn.
Met mijn stekelige jas
ben ik oh zo in m'n sas'


Bij een boom stopte Egel om wat uit te rusten. Een bij zoemde om hem heen. De vogels zongen in de bomen. Egel zou nergens anders willen wonen dan in het bos. Hij had neefjes en nichtjes in de stad, maar hij was niet jaloers op ze. In het bos was het veel fijner.
Omdat Egel nooit omhoog keek, had hij niet in de gaten dat er iemand in de boom boven hem zat. Het was Eekhoorn, die daar woonde.



Eekhoorn had Egel wel gezien onder zijn boomhuis. Hij vond Egel raar. Hij had geen pluimstaart zoals hijzelf. Maar Eekhoorn was nieuwsgierig en sprong van een tak vlakbij Egel.
'Hoi, wie ben jij?' vroeg Eekhoorn.
Egel schrok van Eekhoorn en zette zijn stekels op.
'Kan ik ook aan jou vragen', zei Egel.
'Ik woon hier, dus mag ik het eerst vragen', zei Eekhoorn.
Eekhoorn was niet bang voor Egel en kwam steeds dichterbij. Egel vond dat eng en rolde zich op als een voetbal. Eekhoorn was verbaasd dat Egels snuit verdwenen was en huppelde om hem heen. Hij gaf Egel een duw en schreeuwde: 'Au!' Hij wist niet dat de stekels van Egel scherp waren.
Maar Eekhoorn dacht: 'Hij komt vast wel te voorschijn als ik hem wat beukennootjes geef'. Eekhoorn klom vliegensvlug de boom in. Pakte wat beukennootjes uit zijn voorraadkast en roetste met een grote vaart naar beneden.
'Die zijn voor jou', zei Eekhoorn en legde de beukennootjes bij Egel neer. Er gebeurde niets. Egel bleef doodstil liggen. Eekhoorn had zijn lesje wel geleerd en raakte Egel liever niet aan.



Net toen Eekhoorn weer terug wilde klimmen in de boom kwam Egels snuit tevoorschijn. Hij snuffelde aan de beukennootjes.
'Die lust ik niet', zei Egel.
'Wat wil je dan?' vroeg Eekhoorn.
'Slakkentaart', zei Egel.
'Misschien heeft bakker Mol wel slakkentaart. Laten we naar hem toe gaan', zei Eekhoorn.
En zo gingen ze met z'n tweeën op weg. Egel had kleine pootjes en liep niet zo vlug als Eekhoorn. Eekhoorn rende voor Egel uit en dan weer terug. Af en toe klom hij van verveling in een boom en weer naar beneden.
'Wat ben jij langzaam', zei Eekhoorn ongeduldig.
'Een Egel laat zich nooit opjagen. Haastige spoed is zelden goed. Daar komen maar ongelukken van', zei Egel wijs. Eekhoorn klom van ergernis in het topje van een beukenboom en gooide een eikel naar beneden vlak voor Egel.
'Zie je nou wel, daar komen ongelukken van', zei Egel en liep op zijn dooie akkertje verder.
Ze liepen een helling op. Dat duurde Eekhoorn veel te lang en hij was al boven toen Egel nog maar net begonnen was.
Toen Egel eindelijk boven op de helling was zei Eekhoorn: 'Je moet je oprollen als een bal en dan laat je jezelf naar beneden vallen'. Om van het gezeur af te zijn deed Egel wat Eekhoorn voorstelde. Hij veranderde in een stekelige bal en rolde en rolde, harder en harder.



Eekhoorn vond het prachtig en rende achter hem aan. Zo was het veel leuker met Egel. Maar Egel kon niet remmen en rolde pardoes de winkel van bakker Mol binnen, die de deur wijd open had staan.
Bakker Mol was net bezig met taarten in de etalage te zetten. Hij had allerlei taarten gebakken: beukennootjestaart, slakkentaart, pompoentaart, paddenstoelentaart en nog veel meer.
Bakker Mol schrok zo toen die vreemde bal met stekels zijn winkel binnenrolde, dat een taart pardoes uit zijn handen viel. Bovenop Egel.



Egel zat helemaal onder klodders taart. Het droop tussen zijn stekels en op zijn snuit. Het droop op de vloer en plakte aan zijn pootjes.
Egel likte wat van de klodders. 'Mmmmm, dat is lekker. Het is slakkentaart, hoera! het is feest', riep hij en begon van enthousiasme een liedje te zingen:

'Het is feest, hoera het is feest,
zoals er nog nooit een is geweest,
Een feest met ballonnen en taart.
Mijn naam is Egel likkebaard.'


Bakker Mol en Eekhoorn stonden verbaasd naar Egel te kijken. Maar toen moesten ze heel hard lachen. Het was zo'n gek gezicht, Egel onder de klodders taart, die dat helemaal niet erg vond en vrolijk stond te zingen. Bakker Mol zei: 'Ha, ha, hik, hik, ik heb in tijden niet zo gelachen'. Zijn buik schudde heen en weer. 'Ha, ha, hik, hik, jullie hebben wel een paar stukken taart verdiend'. Dat lieten Egel en Eekhoorn zich geen tweede keer zeggen en propten hun mond vol met taart.
'Ik kan niet meer', zei Egel.
'Ik denk dat ik een beetje misselijk wordt', zei Eekhoorn en greep naar zijn buik.
Bakker Mol stond nog steeds te schuddebuiken van het lachen.
'Ik ga naar huis. Ik ben moe', zei Egel.
'Ik loop met je mee en zal proberen niet ongeduldig te zijn', zei Eekhoorn.
'Gezellig, dan ben je mijn vriend', zei Egel.
'En jij bent mijn vriend', zei Eekhoorn.
'Dag bakker Mol', zeiden ze alletwee.
'Dag Eekhoorn, dag Egel', zei bakker Mol en zwaaide net zo lang tot Egel en Eekhoorn achter de helling verdwenen waren.

De nacht viel over het bos. De bomen gaven lange schaduwen over de paden. Een uil riep: 'Oehoe, oehoe' in de verte. Tussen de struiken was geritsel van nachtdieren. Eekhoorn lag in zijn boomhuis te dromen van Egel onder de klodders taart. Egel lag nog lang wakker onder de bramenstruik en dacht aan zijn nieuwe vriend Eekhoorn. Hij vond hem leuk, maar wel wat ongeduldig. Morgen zou hij hem opzoeken en wie weet beleefden ze een nieuw spannend avontuur.

©Auteur: Anne de Vries-Neuteboom