|
'Hé Stijn, heb je wat te doen dit weekend?' vraagt Joris. Stijn stopt zijn lesboeken in zijn rugtas en loopt achter Joris het klaslokaal uit. Even zeggen ze niets en pakken hun jassen van de kapstok.
'Dag meester'.
'Dag jongens. Vergeet niet jullie huiswerk hé.'
'Nou, heb je wat te doen dit weekend?' vraagt Joris nogmaals.
'Ja, huiswerk maken,' zegt Stijn. Ze lachen en lopen over het schoolplein naar de fietsenberging.
'Ik heb van mijn vader een metaaldetector gekregen. Die wil ik gaan uitproberen zaterdagmiddag. Heb je zin om mee te gaan?' vraagt Joris.
'Is dat zo'n ding waar je oude munten mee opgraaft?'
'Ja, precies. Ik ga vaak met mijn vader mee. Die heeft al heel wat gevonden. Zelfs een gouden trouwring'.
'Man wat gaaf. Tuurlijk ga ik mee. Als ik dan ook een keer met dat ding mag zoeken'.
Ze lopen al verder druk pratend met hun fietsen aan de hand het schoolplein af.
'Zaterdagmiddag halftwee bij mij,' zegt Joris.
'Ja goed. Tot morgen,' zegt Stijn. Ze fietsen allebei een andere richting de straat uit naar huis.
Precies om halftwee de volgende middag zet Stijn zijn fiets tegen het tuinhek van het huis van Joris. Die staat al op de uitkijk voor het raam en loopt snel naar de voordeur.
'Hoi, kom binnen,' zegt Joris. Ze stappen allebei de woonkamer binnen. Joris leidt Stijn naar een vitrinekast in een hoek.
'Kijk, dat zijn allemaal dingen die mijn vader heeft gevonden met zijn metaaldetector.' Achter glas ziet Stijn zilveren theelepeltjes, vingerhoedjes, kogels, oude knopen, gespen van riemen en nog veel meer.
'Man wat gaaf. Ik kan niet wachten om te gaan zoeken. Heb je al een idee waar?'
'Er is een braakliggend stuk weiland vlak langs de rivier. Volgens mij is dat van niemand. Ik dacht daar te gaan zoeken.'
'Oké, laten we dan maar meteen gaan,' zegt Stijn.
Joris pakt zijn jas van de kapstok en trekt hem aan. Zijn rugtas leunt tegen de muur met daarin zijn metaaldetector. De steel met het meterkastje steekt er als een antenne uit.
'Gaan we lopen of fietsen?' vraagt Stijn.
'Fietsen dacht ik. Het is best nog een eindje hiervandaan. En die metaaldetector weegt wel wat'. Joris probeert zijn rugtas om te doen. Maar dat is niet zo makkelijk. Stijn helpt hem ermee.
'Heb je een schep om mee te graven?' vraagt Stijn.
'Ja, die zit ook in mijn rugtas.'
'We gaan,' zegt Joris en trekt de voordeur achter hen dicht.
Al fietsend praten ze opgewonden over wat ze misschien zullen vinden. Het begint te motregenen. Hun haren en jas hebben na een poosje een glinsterende laag van regendruppeltjes.
'Getsie,' zegt Stijn en strijkt een natte lok uit zijn gezicht.
'Ach joh, stel je niet aan. Een paar regendruppeltjes. We zijn er bijna.'
'Kijk daar is de boerderij van boer Piet al. Als we daar voorbij zijn moeten we nog een klein stukje,' zegt Joris.
Een tractor komt hen tegmoet. De bestuurder steekt zijn hand op als groet. De jongens groeten terug. Aan weerskanten van de weg grazen koeien en schapen.
'Bééé,' roept Stijn jolig en steekt zijn tong uit.
'Hier moeten we rechtsaf,' zegt Joris en fietst een landweggetje op dat leidt naar de rivier. Aan het einde van het weggetje zetten ze hun fietsen tegen een verwaarloosde houten bank. Ernaast staat een verroeste afvalbak. Het uitzicht vanaf de bank op de rivier wordt belemmerd door hoge waterplanten.
'Moeten we hier gaan zoeken?' vraagt Stijn en kijkt om zich heen. Een stuk weiland met hier en daar onkruid.
Het is opgehouden met regenen. Een paar eenden kwekken en kwaken tussen het riet.
'Ja, dit stukje land is van niemand. Tenminste dat neem ik aan. Anders moeten we dat wat we vinden aan de eigenaar geven. Dat heeft mijn vader gezegd,' zegt Joris.
'Nou, mooi niet. Wat we vinden houden we zelf,' zegt Stijn. Joris heeft inmiddels zijn rugtas afgedaan en haalt de metaaldetector en de schep te voorschijn. Stijn kijkt nieuwsgierig toe.
Joris haalt de beschermhoes van het meterkastje.
'Als de naald van het metertje heen en weer gaat hebben we beet,' zegt Joris.
'Ik dacht dat hij dan gaat piepen.'
'Ja, dat ook.' Joris gaat langzaam lopen en zwaait de detector van links naar rechts over de grond. Al na vijf minuten begint het apparaat te piepen.
'Hoera! We hebben wat gevonden. Pak de schep,' zegt Joris.
Stijn pakt de schep en begint te graven op de plek waar het gepiep vandaan komt. Dat is niet echt moeilijk, want de grond is drassig. Telkens wanneer Stijn een klont aarde opschept, bekijken ze het allebei nauwkeurig.
'Ik geloof dat ik wat zie,' zegt Joris en legt de detector op de grond. Er glinstert iets tussen de zwarte aarde. Hij pakt het op en veegt de modder ervanaf.
'Het lijkt op een gesp,' zegt Stijn.
'Dat is het ook. Een gewone stomme gesp van een riem.' Joris gooit hem weg.
'Mag ik het nu een keer proberen.' Joris geeft Stijn de detector. Die is wat onwennig met het ding. Maar al gauw zwaait hij vakkundig met het apparaat over de grond alsof hij nooit anders gedaan heeft. Na nog geen twee minuten is het raak.
'Kom hier met die schep. Ik heb ook wat gevonden.' Joris duwt Stijn opzij en begint te graven. De opgegraven aarde wordt nogmaals goed bekeken door de jongens.
'Ja, ik zie wat,' zegt Stijn en haalt een roestkleurig muntje tevoorschijn. Hij wrijft met zijn vingers het vuil weg.
'Een knoop. We kunnen wel een textielwinkel beginnen,' zegt Stijn.
'Misschien is het wel een knoop uit de middeleeuwen.'
'Ha, ha, zeker een knoop van een jas van een ridder,' zegt Stijn.
'Zou zomaar kunnen. Ik ga nu zoeken,' zegt Joris en pakt de detector op. Hij loopt langzaam zwaaiend van links naar rechts richting de rivier. Vlak bij de oever aangekomen hoort hij een zwak gepiep. Hij wenkt Stijn. Het gepiep wordt sterker.
'Hier moet je graven,' zegt hij tegen Stijn en wijst naar de plek. Joris ziet iets goudkleurigs tussen een homp klei. Gespannen peutert hij het eruit. Hij pakt zijn zakdoek en veegt hem schoon.
'Het is een munt met een hoofd van een of andere man,' zegt Joris.
'Laat mij eens kijken?' vraagt Stijn en buigt zich over de hand van Joris.
'Het lijkt een gouden munt of niet,' zegt Stijn.
'Ik vraag het wel aan mijn vader wat het is,' zegt Joris.
'Mag ik nou weer een keer. Misschien vinden we meer van die muntjes,' zegt Stijn.
'Mij best. Blijf dan wel in de buurt van de rivier.' Stijn doet wat Joris zegt en loopt op zijn dooie gemak langs de rivier. De detector zwijgt in alle talen. Na een poosje geeft Stijn het zoeken op. Joris heeft er ook geen zin meer in en ze besluiten om de boel weer in te pakken.
Als ze weer terug naar het dorp fietsen vraagt Joris: 'Vond je het leuk?'
'Ik wil nog wel een keertje met je mee. Ik vond het best gaaf. Misschien vinden we nog eens een echte schat. En worden we steenrijk,' zegt Stijn. Joris lacht.
'Ga je nog even mee naar mijn huis?' vraagt Joris.
'Nee, ik heb mijn moeder beloofd op tijd thuis te zijn. Mijn oma en opa komen eten.'
'Ik zie je maandag weer op school. Groeten aan je opa en oma,' zegt Joris.
'Zal ik doen. Daaag!'
Thuisgekomen bergt Joris zijn spullen op in de kast in de gang. Moeder komt net uit de keuken en vraagt: 'Kom je nog even gezellig theedrinken'.
'Ja, ik kom zo. Even omkleden.' Joris rent twee trappen tegelijk op naar zijn kamer. Hij verruilt zijn spijkerbroek voor een zwarte joggingbroek. Uit de zak van zijn spijkerbroek haalt hij het gevonden muntje en loopt ermee in zijn hand naar beneden.
Vader zit op de bank. Moeder schenkt voor Joris een kop thee in.
'En heb je nog wat gevonden?' vraagt vader. Joris geeft hem het muntje. Vader gaat rechtop zitten en fronst zijn wenkbrauwen. Hij keert het muntje keer en keer om tussen zijn vingers.
'Het zou best weleens kunnen zijn dat je iets heel bijzonders hebt gevonden,' zegt vader. Moeder wil het ook zien en gaat naast vader zitten.
'Het is een oude munt,' zegt moeder. Vader knikt van ja.
'Ik heb een kennis die is archeoloog. Ik ga hem meteen bellen,' zegt vader en zoekt het telefoonnummer in het adressenboek. Hij toetst het nummer in. Joris en zijn moeder kijken gespannen toe. Gelukkig, er wordt opgenomen. Vader vertelt over de vondst.
'Hij komt over een uurtje hierheen,' zegt vader en legt zijn mobiel op de tafel.
'Waar blijft die man toch?' vraagt Joris ongeduldig. Hij kijkt op zijn horloge. Een uur en vijftien minuten zijn inmiddels verstreken. Maar dan klinkt eindelijk toch de bel. Vader gaat open doen. Een man met grijsblond haar stapt de kamer binnen. Hij geeft Joris en zijn moeder een hand en stelt zich voor als Peter Jansen.
'Zo, jij hebt dus een bijzondere vondst gedaan?' vraagt Peter. Joris geeft hem het muntje. Peter bestudeert de munt aandachtig en vraagt: 'Waar heb je die gevonden?' Joris vertelt hem dat hij hem heeft gevonden vlak langs de oever van de rivier buiten het dorp.
'Het is een romeinse munt. Het hoofd dat erop staat is als ik mij niet vergis van een romeins keizer. De munt is waarschijnlijk aangespoeld door de rivier en op de oever terechtgekomen. De grens van het Romeinse Rijk liep namelijk tweeduizend jaar geleden dwars door Nederland. Heb je weleens gehoord van de Romeinse Limes?' vraagt Peter. Joris knikt van nee.
'Limes is een latijns woord en betekent grens. De Rijn vormde de grens. Langs de oevers van de Rijn bouwden de romeinen forten, wachtposten en legerkampen'.
Vader, moeder en Joris luisteren aandachtig. Als je meer over de munt wilt weten kan ik het navragen bij het Archeologisch Museum in de stad. Mag ik hem een weekje van je lenen?' Joris vindt het goed. Peter neemt afscheid.
Na nog geen week gaat de telefoon. Vader neemt op. Het is Peter Jansen die vader vertelt dat de munt inderdaad een romeinse munt is. De beeltenis die erop staat is van keizer Tiberius. Ook wil hij graag de munt voor een paar maanden tentoonstellen in het Dorpsmuseum voor het publiek. En er komt een klein berichtje in Het Streekblad. Joris en Stijn mogen aan niemand de plek vertellen waar de munt gevonden is. Er zouden een heleboel goudzoekers naar de plek kunnen gaan.
Als Joris uit school komt vertelt vader wat Peter Jansen gezegd heeft.
'Krijg ik de munt weer terug? vraagt Joris.
'Natuurlijk, jij hebt hem gevonden. Dus jij bent de eigenaar. Maar je kunt er ook over nadenken hem aan het museum te schenken. Dan kunnen toekomstige generaties hem ook zien.' Daar moet Joris nog even over nadenken. Maar nu eerst Stijn bellen. Wat zal die opkijken, denkt Joris.
De volgende week geeft vader Het Streekblad aan Joris. Die leest: 'Twee jongens uit het dorp hebben een bijzondere vondst gedaan met een metaaldetector. Ze hebben een aureus gevonden. Dat is een gouden romeinse munt. Op de munt staat aan de voorkant een afbeelding van keizer Tiberius, als overwinnaar met een lauwerkrans. Als u meer wilt weten over de munt, kom dan naar het Dorpsmuseum. Hij is daar voor een paar maanden te bezichtigen'. Joris glundert van trots. Hij is tenslotte de vinder van de bijzondere munt.
| |