De zwerver in het park


Het was een koude zonnige winterdag. De bomen en de struiken in het park waren bedekt met een fijn laagje sneeuw. Het geluid van vrolijke kinderstemmen werd door de witte wereld gedempt. Lars en Anna rolden een grote bal door de laag sneeuw op de grond.
'Zo is hij wel groot genoeg', zei Lars en hijgde de longen uit zijn lijf.
'Ik kan niet meer. En we moeten ook nog het hoofd rollen', zei Anna.
'Straks gaan we weer verder. Zie je die sneeuwpop!' Lars wees naar de overkant.
'Die van ons wordt veel en veel groter'. Anna keek, maar zag nog niets anders. Bij een struik onder lagen karton bewoog iets.
'Lars, daar! Die stukken karton'.
'Wat is daarmee?'
'Er beweegt iets onder. Misschien wel een beest'. Warempel, Anna had gelijk. De stukken karton deinden op en neer.
'Kom we gaan kijken', zei Lars.

Bij de struik aangekomen tilde Lars voorzichtig een stuk karton op. Hij deinsde achteruit toen een boze mannenstem riep: 'Laat me met rust!'
'Sorry, sorry. We dachten dat er een beest onder het karton zat', stamelde Lars. Er kwam een mannenhoofd tevoorschijn. Hij had een stoppeltjesbaard en onverzorgde haren. Hij keek de kinderen met een argwanende blik aan.
'Nou, jullie durven. Al ben ik dan een zwerver. Ik ben nog geen beest', zei hij. De zwerver ging rechtop zitten.
'Zeg, hebben jullie soms wat te eten voor me. Ik verga van de honger'.
'Heb je geen huis?' vroeg Anna.
'Wat dacht je. Zou ik hier dan liggen? Het gaat je niets aan'. Anna keek geschrokken.
'Kom op, meisje. Zo bedoelde ik het niet '. Hij trok zo'n gek gezicht dat Anna moest lachen.
'We wonen hier vlakbij. We kunnen aan mijn moeder vragen of ze iets te eten heeft', zei Lars.
Daar voelde de man wel wat voor. Hij stond op. Schudde het karton van zich af en pakte zijn rugtas.

Met z'n drieën liepen ze het park uit. Rechtsaf langs een groot appartementencomplex en weer rechtsaf de straat in waar Lars en Anna woonden.
'Hier is het', zei Anna en drukte op de bel. Na een poosje deed de moeder van Lars en Anna open.
'Mam, we hebben een zwerver meegenomen. Hij sliep in het park en vergaat van de honger', zei Lars opgewonden. Moeder keek verbaasd van de kinderen naar de man.
'Ja, mam. Het is hardstikke zielig', zei Anna. De zwerver keek naar de punten van zijn schoenen. Hij schaamde zich een beetje en durfde moeder niet aan te kijken.
'Wat! Dat kan toch niet. Het is veel te koud om in het park te slapen. Kom gauw naar binnen', zei ze tegen de man.
'Dank u wel, mevrouw. Het is maar voor eventjes. Dan kan ik mij even opwarmen. Ik ben weer zo weg'.

Ze gingen met z'n allen de keuken binnen. In het midden stond een lange grenen houten eettafel met aan weerskanten banken. De kinderen en de zwerver gingen zitten, terwijl moeder boterhammen smeerde en koffie zette.
De vader van Lars en Anna was inmiddels ook thuisgekomen en stapte de keuken in.
'Oh, ik zie dat we bezoek hebben', zei hij. Moeder legde het een en ander aan vader uit.
'Man, je had wel dood kunnen vriezen. Was er dan niemand bij wie je de nacht kon doorbrengen?' vroeg hij. De zwerver schudde zijn hoofd en nam gretig een slok hete koffie uit de beker, die moeder hem voorzette.
'Ik ben failliet gegaan en mijn huis uitgezet'.
'Laat die man nu even met rust', zei moeder en gaf hem een bord met dik belegde bruine boterhammen'. Gretig hapte de man in het brood.

Vader pakte een paar biertjes voor hem en de zwerver uit de ijskast. Hij stelde de man wat vragen zoals: wat hij voor werk had gedaan en waarom hij failliet was gegaan? De zwerver bleek een eigen klusjesbedrijf te zijn begonnen. Hij had veel geïnvesteerd in dure machines en gereedschappen. Maar door de slechte tijd waren de klanten weggebleven.
'Ik ken toevallig een boer in het dorp, die wel een knecht kan gebruiken. Ik ga hem even bellen', zei vader en liep naar de woonkamer.

Vader kwam opgetogen weer de keuken in en zei tegen de man: ' Hij kan inderdaad een knecht gebruiken. Je kan bij hem ook onderdak krijgen'. Lars en Anna juichten en riepen: 'Dat moet je doen. Dan komen we je opzoeken'. De zwerver lachte en zei: 'Dan moet ik dat maar doen hé'.
'Als je gaat solliciteren, moet je je eerst douchen en scheren', zei vader.
'Ik heb nog wel een oude broek en trui voor je', zei moeder.

Ze kenden de zwerver niet meer terug toen hij schoongeboend en geschoren de keuken binnenkwam.
'Dan gaan we nu meteen naar de boer', zei vader.
'Mogen we ook mee?' vroegen Lars en Anna.'
'Nee, jullie blijven hier. Jullie lopen toch maar in de weg', zei moeder. De zwerver knipoogde naar Lars en Anna en zei:'Ik maak het binnenkort goed. Tenslotte heb ik wel wat aan jullie te danken'.
'En u mevrouw. Hoe moet ik u bedanken?'
'Het is al goed. Ga nu maar'.

Op de boerderij had de zwerver het naar zijn zin. Hij hielp de boer met koeien melken. De stallen uitmesten. Kortom allerlei karweitjes die op een melkveehouderij gedaan moesten worden. De boer was tevreden met zijn knecht. Op zolder had hij een kamer gekregen, waar hij voornamelijk sliep. De meeste tijd bracht hij samen met de boer en zijn vrouw door in de woonkeuken. Lars en Anna hadden hem al wat keren opgezocht. Ze mochten naar de pasgeboren kalfjes komen kijken. En kijken hoe de boerin zelf kaas maakte.

Maar op een dag miste de boer en zijn vrouw een paar zilveren kandelaars en een theekan. De zwerver kreeg de schuld. Hij probeerde hen te overtuigen dat hij ze niet gestolen had. Waarom zou hij? Hij had het toch goed bij hen. De politie kon ook geen bewijs vinden. Maar de boer geloofde hem niet. Hij moest zijn spullen pakken en de boerderij verlaten.

Op een goede dag werd een dief op heterdaad betrapt bij een inbraak in een woning. Hij werd achter slot en grendel gezet en bekende dat hij op meerdere plaatsen had ingebroken. De politie deed een huiszoeking bij de dief. Daar vonden ze een grote buit van gestolen goederen. Waaronder de twee zilveren kandelaars en de theekan van de boer.

De boer en zijn vrouw schaamden zich diep toen ze de gestolen spullen terugkregen. Ze hadden die arme knecht valselijk beschuldigd. Ze wilden het weer goedmaken en belde de vader van Lars en Anna op. Die was kwaad en opgelucht tegelijk. Hij had nooit gedacht dat de zwerver een dief was.
'Ik weet niet waar hij uithangt. We hebben hem niet meer gezien sinds jij hem je erf hebt afgeschopt', zei vader boos.

'Lars en Anna, hebben jullie de zwerver in het dorp ergens gezien?' vroeg vader.
'Hoezo, heeft hij weer wat gedaan?' vroeg Lars en legde zijn stripboek op tafel. Anna zat ingespannen naar de televisie te kijken.
'Anna! Pappa vraagt je wat', riep Lars. Verstoord keek Anna op.
'Of je de zwerver hebt gezien'.
'Nee, hoezo?'
Vader vertelde dat de boer had gebeld. En dat het allemaal een misverstand was geweest. De zwerver had de zilveren kandelaars en de theekan niet gestolen. De echte dief hadden ze opgepakt.
'Zie je wel. Ik heb het altijd al geweten. Die man was geen dief. Ik zag het in zijn ogen', zei moeder. Vader grijnsde en zei: 'Nooit iemand op zijn mooie blauwe ogen geloven'.
'We gaan hem zoeken', zei Lars.
'Ik ga mee', zei Anna. Ze gristen hun jassen van de kapstok en renden naar buiten.
'Zijn jullie voorzichtig?' riep moeder. Maar ze hoorden haar niet meer.

'We kijken eerst in het park', riep Lars terwijl ze de straat uitrenden.
'Wacht nou even. Je gaat veel te hard', riep Anna en struikelde zowat over haar eigen voeten. Maar Lars was te opgewonden om op haar te wachten. Hij was al lang in het park toen Anna nog maar net bij de ingang was. Hij keek naar de plek waar ze de zwerver voor het eerst hadden gevonden. Maar er lagen geen stukken karton. Anna zocht achter iedere boom en struik. Geen zwerver. Er waren alleen wat wandelaars die hun hondje uitlieten.
Teleurgesteld gingen ze op een bank zitten. Ze waren zo blij geweest om de zwerver het goede nieuws te brengen over de echte dief die was opgepakt.
'Waar zouden we nog meer kunnen kijken?', vroeg Anna.
'Ik weet het. Zwervers gaan vaak onder bruggen slapen. Dat heb ik weleens gehoord', zei Lars.

Het dorp telde hoogstens twee bruggen. Dus het was voor Lars en Anna niet zo moeilijk om daar misschien de zwerver te vinden.
Onder de eerste brug was niemand. Bij de tweede brug aangekomen zagen Lars en Anna een ineengedoken figuur zitten.
'Dat is hem vast', zei Anna juichend.
'Wacht nou even. Misschien is het hem niet', fluisterde Lars. Behoedzaam kwamen ze steeds dichterbij. De ineengedoken figuur keek op.
'Wat moeten jullie van me', zei hij.
'We zoeken de zwerver. Hij heeft bij een boer gewerkt', zei Lars.
'Oh, dan weet ik wel wie je bedoelt. Die woont tegenwoordig in een oude caravan even buiten het dorp. Hij doet klusjes voor een tuinderij'.
'Wat goed. En bedankt meneer. We gaan meteen naar hem toe', zei Lars blij.
'Doe hem de groeten', riep de man hen achterna.

De zwerver was opgetogen toen hij het nieuws hoorde van Lars en Anna. Het had hem veel verdriet gedaan dat hij valselijk was beschuldigd voor de diefstal. Het had zijn naam in het dorp geen goed gedaan. Maar de tuinder voor wie hij klusjes deed had niet aan hem getwijfeld. Hij was een eerlijke harde werker. De zwerver ontving een klein loon en mocht gratis in de oude caravan wonen.

De boer had zijn verontschuldigingen gemaakt en gevraagd of hij weer terug wilde komen. Maar de zwerver had het naar zijn zin op de tuinderij. Lars en Anna gingen nog vaak op bezoek. De zwerver had op een goede dag zoveel geld gespaard dat hij weer zijn eigen klusjesbedrijf kon opstarten. Met minder dure machines en vertrouwend op zijn eigen vakmanschap. Dat lukte hem goed, want Lars en Anna prezen hem bij iedereen in het dorp aan.

©Auteur: Anne de Vries-Neuteboom