De Peugeot stopt bij een groot landhuis met aan de ingang van de oprit een bord met 'Bed and Breakfast'.
'In zo'n huis heb ik nou altijd willen wonen', zegt moeder opgewonden.
'Heb je heel wat schoon te houden', zegt vader met spot in zijn stem. 'Zullen we hier dan maar overnachten', zegt hij. 'Jaaa', roepen Martijn en Maaike achterin de auto. Vader kijkt moeder grijnzend aan en zegt: 'my lady, een landhuis voor een nacht'. Gelach vult de auto en rolt door de open raampjes naar buiten. Ver weg achterin de tuin van het landhuis spitst iemand zijn oren en vangt het gelach op. Vader rijdt de oprit op van het landhuis en zet de auto bij een kleine parkeerplaats met ruimte voor zeker vier auto's. De familie stapt uit en kijkt naar het huis dat er verwaarloosd uit ziet. De ramen lijken in geen jaren gewassen te zijn. De verf bladdert. Grote vergeelde palmen in potten staan aan weerszijden van de ingang. Vader trekt aan een grote koperen deurbel. De deur zwaait meteen open en ze zien een lange magere man in een verschoten ruiten colbert. 'Welcome', zegt de man gastvrij en stelt zich voor als de eigenaar van het landhuis. Hij nodigt hen uit in een hal met een marmeren vloer waarin een groot teakhouten bureau staat. 'We willen graag hier overnachten', zegt vader. 'We hebben plaats genoeg en morgenochtend staat er een stevig Iers ontbijt klaar voor iedereen', zegt de man die inmiddels heeft plaatsgenomen achter het bureau. Hij pakt een paar sleutels uit een lade en gaat hen voor naar de drawing room. Het is een grote kamer met een mooi plafond en hoge ramen. Er staan meerdere tafels met stoelen eromheen, als in een echt hotel. 'U bent vroeg. Als u wilt kunt u nog een tea gebruiken', zegt de eigenaar. Dat wil de familie wel. De eigenaar vraagt waar ze vandaan komen. 'Ah Dutch. Ja, ja, er komen hier veel toeristen uit Holland', zegt de eigenaar. Vader en moeder vertellen dat ze Ierland een leuk land vinden en dat het de eerste keer is dat ze hier zijn. De mensen vinden ze aardig en hebben tenminste nog tijd voor een praatje. 'We zijn naar de Cliffs of Moher geweest', zegt Martijn. 'En naar een castle', zegt Maaike. 'Follow me, princess', zegt de eigenaar. Iedereen lacht. Ze lopen achter de eigenaar een brede houten trap op en komen in een gang met aan weerskanten eikenhouten deuren. Portretten van waarschijnlijk vorige bewoners staren hen aan. De eigenaar laat vader en moeder hun kamer zien. Een ruime lichte kamer met een dubbelbed en in een hoek een tafeltje met twee gebloemde makkelijke stoelen. Een hoog raam kijkt uit op de voorkant van het huis. Grote palmen staan op het gazon in de namiddagzon te wuiven op een lichte bries. De kamers van Martijn en Maaike zijn tegenover de kamer van hun ouders en liggen naast elkaar. Ze zijn hetzelfde ingericht. Een éénpersoonsbed met gebloemde sprei. Een bureau en een stoel. Achter een dicht gordijn een wastafel. Vanuit hoge vensters kijk je op de ommuurde achtertuin. 'U kunt van de tuin gebruik maken als u wilt. Tea serveren we tot zes uur', zegt de eigenaar. Hij laat de familie achter en daalt de houten trap af. 'Een geheimzinnig huis', zegt moeder. Vader lacht. 'Mogen we in de tuin?' vragen Martijn en Maaike tegelijkertijd. Vader en moeder hebben ook wel zin om even de tuin in te gaan. Dan kunnen ze daarna meteen de koffers uit de auto halen. Ze gaan met z'n allen naar beneden. De tuin is te bereiken via een smalle gang vanuit de hal. Ze passeren de keuken. Door een ruit zien ze een vrouw van middelbare leeftijd met een blauw schort voor. Ze kijkt op als ze de familie voorbij ziet komen en knikt als groet. De deur naar de tuin staat open en de familie stapt op een groot bordes met uitnodigende makkelijke rieten tuinstoelen. Vader en moeder gaan zitten onder een grote geelwitte parasol. Martijn en Maaike rennen het grasveld op. Na een lange tijd stilzitten in de auto moeten ze hun energie kwijt. 'De tuin loopt daar door', zegt Martijn. Ze rennen langs de zijkant van het huis. De muur is begroeid met klimop. Op een houten tuinbank ligt verroest tuingereedschap. 'Daar liggen tennisrackets met shuttles', roept Maaike juichend. Ze pakken de tennisrackets van een houten tafeltje die tegen de muur aangeschoven is. Nadat ze een kwartiertje hebben getennist, schrikt Maaike. Bij een struik die tegen de buitenmuur groeit worden ze gadegeslagen door een jongen met rood haar van ongeveer dertien jaar oud. Hij heeft een broek aan met gaten in de knieën. Een vaal hemd erboven. 'Martijn, kijk!' zegt Maaike en wijst naar de jongen. Martijn draait zich om. De vreemde jongen lacht en wenkt dat ze moeten komen. Hij verdwijnt achter de struik. 'Raar joch', zegt Maaike. ' Hij wil dat we met hem spelen. Laten we gaan kijken', zegt Martijn. 'Ik weet het niet hoor', zegt Maaike. Maar ze stemt toe. Langzaam lopen ze naar de struik en duwen hem uiteen. Tot hun verbazing zien ze een gat in de muur. Martijn stapt door het gat gevolgd door Maaike. Ze belanden in een doolhof. 'Zie je wel. Hij wil dat we met hem spelen. We moeten hem vinden', zegt Martijn. Ze slaan linksaf en dan weer rechtsaf. Weer rechtdoor, linksaf, rechtsaf. Maar de jongen zien ze niet. Ze hebben het gevoel dat ze in steeds hetzelfde kringetje ronddraaien. Maaike raakt lichtelijk in paniek. 'We komen hier nooit meer uit! Ik wil terug', schreeuwt ze. Plotsklaps vanuit het niets is daar de vreemde jongen op tien stappen afstand van hen. 'Hé wacht! Wie ben je?' vraagt Martijn. De vreemde jongen geeft geen antwoord en wenkt dat ze hem moeten volgen. Nieuwsgierig lopen ze achter hem aan tot aan het einde van de doolhof. Ze worden verblind door een laagstaande zon. Een paar minuten zien ze niks. Als ze gewend zijn aan het licht doen ze hun ogen wijd open van verbazing. Voor hen ligt een, onnatuurlijk aandoend, fel groene tuin vol met witte Margrieten. Langs de randen groeien prachtige paarse en rode rododendrons. In het midden van de tuin staat een huisje opgetrokken uit brokken steen met een rieten dak. De vreemde jongen is in geen velden of wegen te bekennen. Het is stil. Geen vogel is te horen. 'Ik vind het behoorlijk spooky hier en waar is dat gekke joch nou?' zegt Maaike. 'Die is denk ik dat huisje binnengegaan. We gaan kijken', zegt Martijn. Gespannen en op zijn hoede klopt Martijn op de deur. Er gebeurt niets. 'Hallo, is daar iemand?' roept Maaike. Geen geluid. Martijn duwt de deur open die op een kier staat. Ze staan besluiteloos in de deuropening of ze wel of niet naar binnen zullen gaan. Martijn verzamelt al zijn moed en stapt naar binnen. Dicht op zijn hielen gevolgd door Maaike. Ze houden hun adem in. Het is donker in de kamer. Lagen vuil op de ramen houden het daglicht tegen. Ze zien half vergane meubelen en vergeelde boeken. Als je ze zou aanraken verpulveren ze tot stof. In de open haard ligt een stuk hout te smeulen. 'Er is hier al honderd jaar niemand meer geweest', zegt Martijn. 'En dat stuk hout dan in de haard. Ik wil weg. Het spookt hier', zegt Maaike. Ze gaan weer naar buiten en kijken om zich heen of ze de vreemde jongen ergens zien. Niemand. Het is doodstil. Ze schrikken hevig als een vlucht kraaien krassend omhoog vliegt. 'Joh, ik deed het zowat in mijn broek. We gaan terug hoor. Pap en mam maken zich ongerust waar we blijven', zegt Maaike. 'Ja, ik vind het hier ook best eng', zegt Martijn. Ze rennen zo hard ze kunnen, alsof ze achtervolgd worden, door de tuin richting de doolhof. Maaike struikelt. Ze gilt. Martijn is al een stuk verder en draait zich verschrikt om. Hij ziet zijn zus languit in het gras liggen. Dan krijgt hij de slappe lach van de zenuwen. Ze hebben zich allebei laten meeslepen door hun fantasie. Ze worden helemaal niet achtervolgd. De vreemde jongen staat hen nu achter een struik uit te lachen', denkt Martijn. Hij trekt Maaike omhoog en samen lopen ze wat geruster terug naar de doolhof. Binnen in de doolhof zien Martijn en Maaike pijlen op de grond gemaakt van kiezelsteentjes. 'Dat heeft die jongen daar neergelegd toen wij in het huisje waren', zegt Maaike. 'Hij speelt een raar spel met ons. Dat doet hij zeker met alle kinderen die komen logeren. Hij moet zich hier behoorlijk vervelen', zegt Martijn. Door het volgen van de pijlen zijn ze in een mum van tijd bij het gat van de muur waar ze doorheen zijn gekomen. 'Nou, dat ging sneller dan de vorige keer', zegt Maaike en zucht diep. Vader en moeder zitten niet meer in de tuin. De kinderen rennen naar binnen de gang in naar de hal van het landhuis. Halverwege de gang botsen de kinderen tegen de vrouw aan die ze al eerder in de keuken hebben zien staan. 'Dear, dear, what a hurry. Have you seen ghosts? Your parents are in the drawing room', zegt ze. Martijn en Maaike kunnen wel nog niet zo goed Engels, maar parents en drawing room verstaan ze wel. Vader en moeder zitten aan een ronde tafel. Er staan theekopjes op tafel. Op een schaal liggen sandwiches. Op weer een andere schaal plakken cake. De eigenaar is druk in gesprek met vader en moeder. Als moeder Martijn en Maaike ziet binnenkomen zegt ze: 'Waar blijven jullie nou? Kom er gezellig bij zitten'. Martijn en Maaike schuiven aan. De vrouw waar ze in de gang tegenaan gebotst zijn, komt de kamer binnen en vraagt wat de kinderen willen drinken. 'That is my wife', zegt de eigenaar tegen de kinderen. De vrouw glimlacht naar de kinderen en vertelt dat ze al eerder met hen kennis heeft gemaakt in de gang. 'They were running in the hall like they have seen ghosts', zegt ze tegen vader en moeder. Dan vertellen Martijn en Maaike wat ze beleefd hebben in de tuin. Van het doolhof, de vreemde jongen, het huisje met half vergane meubelen, het smeulende stuk hout in de haard. 'Nou, dat is een raar verhaal. Maar er zal wel een verklaring voor zijn. Ze kennen de jongen hier vast wel', zegt vader. Vader went zich tot de eigenaar en vraagt naar de vreemde jongen. Ze zien dat de eigenaar schrikt. Hij slaat een kruis en zegt: 'Shee! De kinderen mogen daar niet komen. Dat is verboden. Het deugt daar niet', zegt hij. De vrouw van de eigenaar slaat ook een kruis en mengt zich in het gesprek. Ze vertelt dat hier achter een jongen heeft gewoond samen met zijn ouders. Ze woonden en werkten voor de vorige bewoners van het landhuis. De jongen was verliefd geworden op de dochter van de eigenaar van het landhuis. Ze mochten niet met elkaar omgaan vanwege het standsverschil. Maar iedere avond kwam de jongen door een gat van de tuinmuur in het geheim naar zijn vriendinnetje. Op een avond heeft de vorige eigenaar hem opgewacht toen hij naar de kamer van zijn dochter wilde gaan. Hij wilde hem een pak slaag geven, maar de jongen vluchtte weg en probeerde over de tuinmuur te klimmen. De eigenaar rende hem achterna. Toen de jongen halverwege de muur was geklommen trok de eigenaar hem aan een been naar beneden. De jongen verloor zijn evenwicht en viel naar beneden met zijn hoofd bovenop een scherpe steen. Hij was op slag dood. De dochter was ontroostbaar en dwaalde elke avond in de doolhof rond. Ze zeggen dat ze daar de geest van de jongen ontmoette. Vader vertaalt in het kort het verhaal over de jongen en zijn vriendinnetje voor Martijn en Maaike in het Nederlands. En dat 'Shee' betekent 'geesten'. De kinderen zijn een poosje doodstil. Dan verbreekt Martijn de stilte en zegt: 'Cool! We hebben een echte geest gezien'. Maaike gelooft ze niet, maar ziet weer het onnatuurlijke groene weiland voor zich en de halfvergane meubels in het huis. De jongen kan daar onmogelijk in wonen. Ze huivert. Na de tea verlaat de familie de drawing room en gaan naar boven naar hun kamers. Ze kijken met meer belangstelling dan de vorige keer naar de portretten op de overloop. Ze blijven staan bij een familieportret van een man en een vrouw met in hun midden een meisje van ongeveer dertien jaar. Ze heeft kastanjebruin haar en kijkt hen droevig aan. 'Dat is het vriendinnetje van de jongen uit het doolhof', zegt Maaike opgewonden. 'Ik blijf hier geen dag langer. Morgenvroeg vertrekken we', zegt moeder. Martijn en Maaike liggen die nacht nog lang wakker en denken aan de jongen die ze gezien hebben. Voor hen was hij toch heel echt. Maar het is wel gek dat hij niets zei en steeds verdween. De volgende ochtend vertrekt de familie na een stevig Iers ontbijt van toast met eieren, spek en worstjes. Ze nemen afscheid van de eigenaar en zijn vrouw. Vader rijdt een smalle weg in die langs de ommuurde tuin voert. Martijn en Maaike zien het landhuis erachter opdoemen. Aan het einde van de weg kijken ze allebei nog eens achterom. En dan zien ze de jongen met het rode haar bovenop de muur. Hij zwaait tot de auto rechtsaf een weg inslaat. Martijn en Maaike zitten nog lang doodstil achterin de auto zonder iets te zeggen. |