|
Tim en Marleen zitten op de bank in de woonkamer. De moeder van Tim en Marleen zet voor ieder een glas cola op de tafel. Vader zit achter zijn krant verscholen.
'Hebben jullie je huiswerk af?' vraagt moeder.
'Ik ga straks nog wat doen', zegt Marleen. Tim neemt een slok van zijn cola. Ze schrikken op als vader ineens luid zegt: 'Zijn er weer tuinkabouters verdwenen. Dit keer uit een tuin in de Kastanjelaan. Elke week is het raak.' Tim en Marleen kijken elkaar aan.
'Weten ze wie het gedaan heeft?' vraagt moeder.
'Nee, dat is een raadsel. Het is wel iemand die erg van kabouters houdt'.
Vader vouwt de krant op en legt hem op de leuning van de bank. Hij schudt zijn hoofd van verontwaardiging.
'Ik ga mijn huiswerk maken. Ik neem de krant mee. Misschien staat er iets in voor een spreekbeurt,' zegt Tim.
'Ik ga ook verder met mijn huiswerk,' zegt Marleen en loopt achter Tim aan.
'Nou, die zijn ineens ijverig,' zegt moeder met verbazing.
Op de kamer van Tim is het rommelig. Kledingstukken liggen op de grond en op het bed. Op het bureau ligt van alles door elkaar. Boeken, games, volgetekende velletjes papier en een laptop. Marleen ploft op het bed neer, terwijl Tim op zijn bureaustoel gaat zitten.
'Die kabouterdief is weer iets voor de geheime club', zegt Marleen opgewonden. Tim vouwt de krant open en leest het bericht aandachtig.
'Er staat niets in over getuigen,' zegt Tim.
'We moeten Lars bellen. Hij heeft ons vorige keer ook heel goed geholpen. Je weet wel met die gek die katten vergiftigde,' zegt Marleen.
'Ja, dat is waar. Die hadden we mooi te pakken. Tim haalt zijn mobieltje uit zijn broekzak.
Hij vertelt Lars het hele verhaal over de verdwenen kabouters. Marleen kijkt gespannen naar Tims gezicht. Die knikt met zijn hoofd.
'Hij komt morgenmiddag naar ons toe', zegt Tim en stopt zijn mobieltje weer terug in zijn broekzak.
De volgende middag zet Lars zijn fiets tegen de heg van het ouderlijk huis van Tim en Marleen. De deur vliegt open en Marleen stormt naar buiten.
'Nou, je bent wel gek op mij hé,' zegt Lars. Ze krijgt een rood hoofd en zegt: 'Doe niet zo stom'. Lars lacht luid en duwt haar naar binnen.
'Hé Lars, wat leuk dat je langs komt. Tim zit boven,' zegt moeder als ze in de gang staan.
'Dag mevrouw,' zegt Lars beleefd en loopt achter Marleen de trap op.
'Hoi,' zegt Lars als hij Tims kamer binnengaat.
'Hoi, dat is een leuke klus hé, van die gestolen tuinkabouters,' zegt Tim.
'Ja best wel,' zegt Lars en ploft op het bed neer. Marleen geeft hem de krant en zegt: 'Er staat niets in over buren die wat gezien hebben.' Even is het stil in de slaapkamer. Ieder is in gedachten verzonken.
'Ik weet het. We gaan naar de Kastanjelaan en bellen bij iedereen aan. En vragen of ze iets verdacht hebben gezien. Dat doet de politie ook altijd,' zegt Marleen.
'Dan zeggen ze dat kinderen zich er niet mee moeten bemoeien,' zegt Tim. Lars vouwt de krant dicht en gooit hem op de grond.
'Ik heb het,' zegt Lars opgewonden en springt van het bed af.
'Mijn broer gaat altijd met een vriend voetballen op een stuk weiland achter de botenloods. Vlakbij de loods staat al jaren een oude caravan. Je ziet er nooit iemand. Vorige week kwam er een bestelauto. Twee mannen waren spullen aan het uitladen en brachten ze naar de caravan. Mijn broer schopte per ongeluk de voetbal hun kant op. Die kerels schrokken en een van hen zei dat ze op moesten rotten'.
'En nu denk jij dat ze iets met die tuinkabouters te maken hebben,' zegt Tim.
'Het zou best weleens kunnen, want waarom schrokken ze dan. Het is in ieder geval niet pluis,' zegt Marleen.
'Oké, we gaan een kijkje nemen´, zegt Tim en pakt van onder het bed zijn schoenen en trekt ze aan.
'Jippie! De geheime club weer in actie,' zegt Marleen.
'Waar gaan jullie naar toe?' vraagt moeder als ze beneden hun jassen van de kapstok pakken.
'Een eindje fietsen. We worden zo duf van het binnen zitten,' zegt Marleen.
'Op tijd voor het eten terug zijn, hoor'.
Al fietsend kijken Tim, Marleen en Lars oplettend om zich heen of ze iets verdachts zien. Maar het zou wel heel toevallig zijn als ze de dief of dieven op heterdaad zouden betrappen op het stelen van een tuinkabouter. Sommige mensen kijken argwanend naar hen vanachter de ruiten.
Ze schrikken van een luid getoeter achter hen. Marleen botst bijna op een geparkeerd staande auto. Een witte bestelauto scheurt met een grote vaart rakelings langs hen.
'Wat een gek', zegt Lars. Tim steekt een vuist in de lucht. Als een bliksemschicht is de auto aan de horizon verdwenen.
Aan de rand van het dorp slaan ze rechtsaf een straat in. Aan het einde van de straat doemt de bruine botenloods op met daarnaast een kleine parkeerplaats voor bezoekers. Er is nergens een teken van leven. Tim, Marleen en Lars zetten hun fietsen tegen de gevel neer.
Op hun hoede lopen ze naar de achterkant. Voor hen strekt zich een stuk weiland uit met daarop de verwaarloosde caravan.
'Blijf jij op de uitkijk staan. Wij gaan naar de caravan toe,' zegt Tim tegen Marleen.
'En als er iemand komt?'
'Dan geef je een gil,' zegt Tim ongeduldig. Marleen kijkt naar de parkeerplaats. Er staan een paar auto's. Een witte bestelauto trekt extra haar aandacht. Was dat niet de auto die hen haast omver had gereden?
Tim en Lars sluipen naar de caravan. Steeds achterom kijkend. Al hun zintuigen staan op scherp. Onder de caravan liggen lege emmers, een autoband en een lege bierkrat.
De ruiten zijn in geen jaren gewassen. Een dikke laag van vuil en zand belemmert het zicht. Het is doodstil. Ze horen alleen het geluid van auto's op de snelweg kilometers verderop.
'Kijk of er iemand is,' fluistert Tim. Lars veegt met de mouw van zijn jas over de ruit. Hij probeert er doorheen te kijken. Ziet hij het nou echt of vergist hij zich?
'Kijk jij eens,' fluistert Lars.
'Ik zie niets.'
'Kijk nog eens goed.' Tim concentreert zich.
'Verhip, tuinkabouters! De gestolen tuinkabouters.' Hij slaat Lars triomfantelijk op de schouders.
Marleen is naar de witte bestelauto gelopen en kijkt in de auto. Op de achterbank ligt een blauw spijkerjack. In een asbak liggen halfopgerookte sigaretten. Verder niets bijzonders. Net als ze weer wil teruglopen naar de loods ziet ze twee mannen uit de hoofdingang komen. De ene is fors gebouwd en heeft een oorring in. De ander is klein en dik. Ze schrikt en duikt achter de bestelauto weg. Met een kloppend hart volgt ze de mannen met haar ogen. Die kijken even aarzelend om zich heen. Even denkt ze dat ze haar kant opkomen. Maar dan draaien ze zich om en lopen in de richting van de caravan. Ze kan nog net een schreeuw onderdrukken om Tim en Lars te waarschuwen. Met bibberende handen zoekt ze naar haar mobieltje.
'Verdorie, waar heb ik dat ding nou gelaten?' mompelt Marleen. Ze voelt een bobbel in haar jas. Hij zit in de binnenzak van haar jack. Eerst moet ze de rits losmaken. Kostbare seconden gaan verloren. Eindelijk heeft ze hem te pakken en toetst op de naam van Tim. Ze hoort na enkele seconden op een afstand het mobieltje van Tim overgaan.
Tim en Lars zijn om de caravan heen gelopen. Ze weten haast wel zeker dat er niemand in de caravan zit. Behalve dan de vrolijk lachende tuinkabouters. Lars probeert of de deur opengaat. Maar de klink geeft niet mee. Tim schrikt van de ringtone van zijn mobieltje. Hij pakt hem uit zijn broekzak. Op het schermpje ziet hij dat het Marleen is.
Lars kijkt gespannen naar Tims gezicht en vraagt: 'Wat is er?' Tim zwaait afwerend met zijn hand. 'Is er wat gebeurd?' vraagt hij door zijn telefoontje. Marleen vertelt hem dat twee mannen hun kant opkomen. Tim draait zich om en schrikt hevig. Een van de mannen heeft Lars al in zijn nekvel gepakt. De ander grijpt Tim bij zijn arm.
'Laat me los!' schreeuwt Tim en probeert zich los te rukken. Maar de man heeft hem in een ijzeren greep.
'Wat moeten jullie. Er is hier niets te halen,' zegt de man bars.
'Jullie zijn dieven. Jullie stelen tuinkabouters,' zegt Tim hijgend.
'Zo, zo, kereltje. Ons uitmaken voor dieven. Dat is niet zo slim.' Hij draait Tims arm om. Die gilt het uit van de pijn.
'Wat doen we met ze?' vraagt de andere man die Lars stevig vasthoudt.
'We sluiten ze op in de loods. En dan gaan we ervandoor met onze waar.'
'Zie je wel, jullie zijn dieven,' zegt Tim.
'Hou je brutale mond!' Tim wordt bruut meegesleurd richting de loods. Met Lars gebeurt hetzelfde.
In de loods worden hun handen op de rug geboeid. De man met de oorring doorzoekt hun broekzakken en jaszakken. Hij vindt de mobieltjes van Tim en Lars en stopt ze in zijn zak.
'Zo kereltjes. Gaan jullie hier maar een poosje nadenken. Als iemand jullie vindt zijn wij al aan de horizon vertrokken'. Tim en Lars horen dat het slot wordt omgedraaid. Angstig blijven ze achter.
Marleen is met bonzend hart vanachter de bestelauto gekomen en loopt op haar hoede naar de zijkant van de loods. Ze doet het zo dat de mannen haar niet zien. Ze gluurt om de rand. Lars en Tim worden door de twee mannen aan de arm meegesleurd naar de loods. Ze staat als versteend. Niet wetend wat ze moet doen. Na een poosje hoort ze het geluid van een dichtdraaiend slot. Ze schrikt als ze de stemmen van de mannen vlakbij hoort. Een van de mannen loopt het weiland in naar de caravan. Ze ziet dat hij de deur openmaakt. Tot haar verbazing worden tientallen tuinkabouters in het weiland gezet.
Dus daarom hebben ze Tim en Lars opgesloten. Dit zijn de gestolen tuinkabouters, denkt Marleen.
De andere man is naar de parkeerplaats gelopen. Hij start de bestelauto en rijdt het weiland in. Tot vlakbij de caravan. De mannen maken de achterdeur open en laden de tuinkabouters in.
Razendsnel denkt Marleen na. Ze moet de politie bellen. Maar dan zijn de dieven al weg. Het enige wat ze kan doen is het kenteken van de auto onthouden. En hoe de mannen eruitzien.
Gespannen kijkt ze toe hoe de mannen in de auto stappen en van het weiland afrijden. Ze neemt het kenteken van de auto goed in zich op en herhaalt het wel tien keer in haar hoofd.
Ze pakt haar mobiel en toetst het alarmnummer van de politie in. Hakkelend en stotend vertelt ze het hele verhaal. Daarna rent ze naar de ingang van de loods. Ze bonkt op de deur en schreeuwt: 'Tim, Lars, de dieven zijn weg! Ik heb de politie gebeld!'
Even is het stil. Maar dan hoort ze een gejuich.
'Probeer of je de deur openkrijgt!' roept Tim. Met al haar kracht probeert Marleen de klink naar beneden te krijgen. Het lukt haar niet.
'De politie moet de deur maar openmaken,' roept Marleen.
Na een minuut of tien stopt een politieauto op het parkeerterrein. Twee agenten stappen uit en komen naar Marleen toe. Die vertelt nogeens het hele verhaal. De agenten kijken van de caravan naar de loods.
Een van de agenten roept naar Tim en Lars: 'Is alles goed met jullie?'
'Ja, we hebben niets. Maar we zijn vastgebonden,' roept Tim.
'We moeten de technische recherche laten komen,' zegt de agent en overlegt in zijn mobieltje.
'Even wachten dan maar tot we je broer en zijn vriend kunnen bevrijden,' zegt de agent geruststellend. Marleen knikt en zucht diep van opluchting.
'Hoe wisten jullie dat hier de dieven waren van de tuinkabouters?'
'Dat is heel toevallig. Een paar jongens die we kennen hadden hier gevoetbald en die hadden twee verdachte mannen gezien in die oude caravan.'
'En toen dachten jullie ik ga eens kijken of hier de dieven zich schuilhouden. Maar dat hadden jullie beter aan de politie kunnen overlaten.' Marleen kijkt schuldbewust. De agent lacht en zegt: 'Ik vind het toch wel heel dapper van jullie.'
De technische recherche is inmiddels ook aangekomen. Een paar mannen in witte overalls komen naar hen toe. De deur van de loods wordt met een ijzeren voorwerp opengewrikt. Tim en Lars komen met witte gezichten naar buiten. De touwen om hun handen worden losgeneden. De agenten geven hun goedmoedig een schouderklopje.
Lars loopt naar Marleen toe en geeft haar een zoen. Ze krijgt een vuurrood hoofd. Tim doet hetzelfde en zegt: 'Dank je wel zusje'. De agenten kijken lachend toe.
'Jullie zullen alle drie mee moeten naar het bureau. We moeten jullie verhaal opschrijven. Dan kunnen wij hopelijk snel de dieven pakken,' zegt een agent.
'En onze fietsen dan,' zegt Marleen.
'Die moeten jullie dan maar later ophalen. Zet ze wel op slot.'
Op het bureau wordt door een rechercheur een rapport opgemaakt. Marleen geeft het kenteken van de auto door. Tim en Lars geven een uitgebreide beschrijving van hoe de mannen eruitzien.
'Dan moeten we nog wel even jullie ouders hiervan op de hoogte stellen', zegt de rechercheur. Ze knikken alle drie. Ze krijgen voor de schrik een glas cola.
'En niet zelf voor agentje gaan spelen. Laat dat maar voortaan aan ons over,' zegt de rechercheur.
Als ze opstappen krijgen ze toch nog een ferme hand en een bedankje dat ze mee hebben geholpen het raadsel van de verdwenen tuinkabouters op te lossen. Met opgeheven hoofden verlaten de leden van de geheime club het politiebureau.
'We moeten eens goed met elkaar praten. We zijn net opgebeld door een rechercheur. We zijn behoorlijk geschrokken,' zegt vader als Tim en Marleen thuiskomen.'
'Er had van alles met jullie kunnen gebeuren,' zegt moeder boos en opgelucht tegelijkertijd.
'Maar we hebben toch maar mooi die dieven opgespoord van die tuinkabouters,' zegt Tim.
'De dieven zijn ervandoor met de tuinkabouters. En jullie hebben elkaar in gevaar gebracht. Het is geen kinderspel,' zegt vader. Teleurgesteld gaan Tim en Marleen naar hun kamer.
Een week later. Vader leest het Streekblad. Moeder, Tim en Marleen zitten op de bank en kijken televisie.
'Wel allemachtig!' zegt vader luid. Moeder kijkt naar vader en vraagt: 'Is er wat bijzonders?'
Vader leest voor: "Het raadsel van de verdwenen tuinkabouters is opgelost. De dieven hadden de gestolen tuinkabouters verborgen in een oude caravan. Dankzij sporenonderzoek en het kenteken van de auto zijn de dieven gepakt. De politie heeft hulp gekregen van drie jonge dorpsbewoners". Tim en Marleen springen juichend op van de bank.
'Ik ga Lars bellen,' zegt Tim. Vader en moeder kijken elkaar aan. Stiekem zijn ze toch wel een beetje trots.
| |