Vos trekt de wijde wereld in


Vos heeft zijn rugzak omgedaan met wat schamele bezittingen. Hij trekt de wijde wereld in. In het dorp dat hij achterlaat is geen toekomst voor hem. Er is niet genoeg te eten en er is geen werk. Hij heeft gehoord dat in Vrolikland alles beter is. Daar zal hij werk vinden en genoeg te eten. Zullen de dromen van Vos uitkomen?

Vos is nu een week onderweg. Met een rustig drafje loopt hij tussen hoge sparrebomen en langs grote en kleine meren. Diverse malen heeft hij zijn kompas geraadpleegd. Vrolikland ligt in het noorden.
Op een middag schrikt hij op. Een bever vlakbij het meer roept hem: 'Hé Vos, waar ga je naartoe?' Vos loopt naar de bever toe en knikt als groet.
'Ik ben op weg naar Vrolikland. Ik zoek werk', zegt Vos.
'Ha, ha, die is goed. De Koning die daar regeert laat je nooit binnen', zegt Bever. Bever vertelt dat de Koning vroeger gastvrij was. Iedereen die honger had kon bij hem terecht. Vrolikland was gezellig. Er werd hard gewerkt, maar er was ook op zijn tijd een feest. Alle dieren konden goed met elkaar opschieten. Nu is er geen gezelligheid meer. Onlangs is er door de Koning een nieuwe Hertog benoemd. En die heeft alle vrolijkheid verboden. De dieren moeten zoveel belasting betalen dat ze haast niets over houden om te eten. De Koning ligt de halve dag in zijn bubbelbad en drinkt champagne uit kristallen glazen. Dat is allemaal gekomen door die gemene Hertog.
'Ik ga toch proberen in Vrolikland te komen. Ik kan nu niet meer terug naar mijn dorp. Misschien kan ik die Hertog een lesje leren', zegt Vos.
'Ha, ha, laat me niet lachen. Nou dan moet je het zelf maar weten. Ik heb je gewaarschuwd', zegt Bever.
Vos neemt afscheid van Bever en vervolgt zijn reis.

Na nog een dag lopen ziet Vos het paleis van de Koning in de verte opdoemen. Het staat bovenop een heuvel. Het paleis is helemaal wit met kleine en grote torens. Onderaan de heuvel ligt het dorp. De huizen zijn geel en rood geverfd.
Het pad voert nu door een weiland en langs een molen. Vos maakt het hek open naar het erf van de molen. Een hond komt luid blaffend naar hem toe.
'Wat moet je hier. Maak dat je wegkomt!' zegt Hond en laat zijn tanden zien.
Vos is niet onder de indruk en gromt terug: 'Ik kom niets stelen. Ik ben een eerlijke Vos. Ik wil werken voor mijn brood'.
'Ja, ja, dat zeggen ze allemaal,' zegt Hond.
'Is er werk voor mij op de molen?' vraagt Vos.
'Mijn baas heeft geen werk voor je. En je moet eerst aan de Hertog vragen of je hier mag werken in Vrolikland', zegt Hond.
'Dan ga ik maar', zegt Vos en trekt zijn schouders recht. Hij had zich Vrolikland anders voorgesteld.

Het pad gaat naar links. Het paleis en het dorp komen steeds dichterbij. Het begint zachtjes te regenen. Vos verlangt ernaar om ergens uit te rusten en te schuilen. Hij ziet een boom en gaat eronder zitten. Zijn rugzak doet hij af maar net als hij een dutje wil gaan doen hoort hij een geluid.
'Ik heb zowaar bezoek', hoort Vos boven zijn hoofd zeggen. Hij kijkt naar boven en ziet een eekhoorn bovenop een tak zitten.
'Je mag hier best schuilen' zegt Eekhoorn. Vos is blij dat er iemand iets aardigs zegt en neemt het aanbod aan.
'Je kan ook een nachtje blijven logeren', zegt Eekhoorn. Vos wil graag blijven logeren. Hij is moe en Eekhoorn is een aardige gastheer. Eekhoorn maakt een voedzame maaltijd voor hem van beukenootjes. Vos vertelt waarom hij naar Vrolikland is gekomen. Eekhoorn luistert aandachtig.
'Ik stel je morgen voor aan een paar van mijn vrienden. Rust nu maar lekker uit en welterusten', zegt Eekhoorn.

De volgende dag wordt Vos door Eekhoorn wakker geschud. De zon schijnt en de vogels kwinkeleren er lustig op los. Na het ontbijt van beukenootjesbrood gaan Vos en Eekhoorn naar het dorp. Vos kijkt zijn ogen uit. De bijen zijn druk in de weer honing te verzamelen. Juffrouw Kikker geeft jonge kikkers les in kwaken. Meneer Schildpad is al oud en rookt voor zijn huisje rustig zijn pijpje.
Eekhoorn stopt bij een rood houten huis en klopt op de deur.
'Ahum, binnen', zegt een stem. Eekhoorn en Vos gaan naar binnen. Op een stoel aan tafel zit meneer Uil en tegenover hem meneer Hagedis.
'Ik kom je mijn vriend voorstellen. Hij heet Vos en zoekt werk bij ons in het dorp', zegt Eekhoorn.
'Wel, wel, weer een vreemdeling die werk zoekt. We kunnen je niet helpen Vos. Eekhoorn heeft je vast alles verteld', zegt meneer Uil.
'Waarom verzetten jullie je niet tegen de Hertog. Ik wil jullie best helpen', zegt Vos.
'Ahum, verzetten is een heel mooi woord, maar wat bedoel je daarmee?' vraagt Hagedis.
'Verzetten wil zeggen dat jullie het niet langer pikken dat je honger hebt en teveel belasting betaalt', zegt Vos.
'Dat heb je mooi gezegd. Ja, we gaan ons verzetten. Maar hoe gaan we dat doen?' zegt meneer Uil. Eekhoorn komt tussenbeide en zegt: 'Juffrouw Mol werkt in de keuken van het paleis. Ze heeft gezien dat de Hertog in de kelder van het paleis vreemde drankjes brouwt. Hij doet de vreemde brouwsels in de flessen champagne van de Koning. We denken dat de Koning vergiftigd wordt. De Koning is niet meer de vriendelijke, gastvrije Koning van vroeger'.
'Ik heb een plan. We vragen juffrouw Mol of ze ons in de kelder van het paleis binnenlaat. We vernietigen alle flessen champagne en vreemde brouwsels. We nemen de Hertog gevangen en sluiten hem op in de kelder', zegt Vos.
'Wat een geweldig goed plan. Waarom heb ik dat niet zelf bedacht?' zegt meneer Uil. Meneer Hagedis en Eekhoorn vinden het ook een prima plan.

Die middag gaan Vos, meneer Uil, meneer Hagedis en Eekhoorn naar het paleis. Ze moeten tegen een heuvel klimmen. Bovenop zie je beneden het dorp liggen en een groot meer. Dat meer is zo groot dat je de overkant niet kunt zien. De boten op het meer zijn kleine stipjes. De meeuwen krijsen en vliegen erboven.

Bij het paleis aangekomen moeten ze door een poort en nog een poort. Dan zijn ze op een binnenplaats. Vos ziet meteen de deur met 'keuken' erop. Ze gaan naar binnen. Juffrouw Mol is druk bezig met roeren in een grote ketel. Ze houdt meteen op met dat werk als de dieren binnenkomen. Ze is verbaasd als ze Vos ziet. Eekhoorn stelt zijn vriend voor. Hij vertelt waarom ze naar het paleis zijn gekomen. Juffrouw Mol begint te stralen. Eindelijk is er iemand die het tegen de Hertog durft op te nemen. Van enthousiasme geeft ze Vos een zoen op zijn vossenneus. Vos wordt er helemaal verlegen van en kleurt tot in het puntje van zijn staart.

Juffrouw Mol gaat ze voor naar de keldergangen. Het is er schemerig. Aan de muren hangen brandende fakkels. Meneer Uil heeft geen last van de schemer. Hij kan goed zien in het donker. Ze schrikken als er iets boven hun hoofd fladdert.
'Niet schrikken, ik ben het maar. Wat komen jullie hier doen?' vraagt een vleermuis.
'We gaan naar de kelder waar de Hertog vreemde drankjes brouwt', zegt Eekhoorn. Vleermuis vertelt dat de Hertog elke avond de kelder binnengaat en daar wel een uur zit. Na een uur komt hij naar buiten met een fles met daarop een vreemd etiket geplakt.
'Dat is de vergiftigde champagne', zegt Vos.

Ze zijn bij de kelder van de Hertog. Juffrouw Mol stopt een grote roestige sleutel in het slot en de deur gaat krakend open. Vos pakt een fakkel van de muur en ze gaan naar binnen. Overal staan flessen op planken. In het midden staat een tafel met allerlei potjes met kruiden. Een groot boek ligt opengeslagen. Meneer Uil zet zijn bril op en leest: 'Hoe maak ik een drankje om iedereen te laten doen wat ik wil'. En daaronder allerlei vreemde namen van kruiden. Vos wil alles kapot gooien op de grond. Eekhoorn heeft er ook wel zin in. Meneer Hagedis lust wel een slokje champagne maar dan zonder gif. Meneer Uil zet zijn bril af en zegt bedachtzaam: 'Het is niet verstandig om dat te doen. We vernietigen dan alle bewijsstukken. We wachten tot de Hertog vanavond naar zijn kelder gaat. Als hij binnen is dan sluiten we hem op. Als de Koning geen vergiftigde champagne meer krijgt dan wordt hij weer de vriendelijke, gastvrije Koning van vroeger'.

Die avond loopt de Hertog nietsvermoedend de keldergangen in. Vos, Eekhoorn, meneer Uil, meneer Hagedis en Vleermuis schuilen in de wijnkelder. Ze horen voetstappen naderen en houden hun adem in. Vos moet niezen. Met alle macht probeert hij het tegen te houden. De voetstappen komen steeds dichterbij. En dan kan Vos het niet meer houden. De Hertog heeft het gehoord en komt de wijnkelder in. Hij kijkt naar links en naar rechts. De Hertog schrikt. Vleermuis fladdert wild heen en weer in de wijnkelder.
'Oh ben jij het, stomme Vleermuis', zegt de Hertog. Gelukkig gaat de Hertog weer weg. De dieren happen naar adem. Dat was op het nippertje. Voorzichtig sluipen ze de gang in. De Hertog is nergens te bekennen.
'Gauw naar de kelder', zegt Vos. In een rij sluipen ze zo stil mogelijk naar de kelder van de Hertog. De deur van de kelder staat op een kier. Ze horen flessengerinkel. De dieren huiveren. Die gemene Hertog met zijn smerige brouwsels. Stel je voor dat zij vergiftigd worden en dat ze alles doen wat de Hertog wil. Ze moeten er niet aan denken.

Opeens gaat de deur van de kelder wijd open. De Hertog komt naar buiten. Hij ziet de dieren en blijft stokstijf staan van verbazing. Vos bedenkt zich geen ogenblik en bijt de Hertog in zijn been. De Hertog schopt Vos met zijn andere been tegen zijn buik. Eekhoorn springt op de rug van de Hertog en bijt hem in zijn oor. Vleermuis fladdert wild om hem heen. Hagedis kruipt in zijn broekspijp en bijt hem. Meneer Uil bekijkt alles bedachtzaam. Hij houdt niet van vechten. Hij komt liever met bewijsstukken.
De Hertog gilt het uit van pijn en vlucht zijn kelder in. Juffrouw Mol doet vliegensvlug de deur van de kelder op slot. Juichend gaan de dieren naar de Koning om hem alles te vertellen.

Alles is tenslotte goed gekomen in Vrolikland. De Koning werd weer de vriendelijke, gastvrije Koning van vroeger. De Hertog is gestraft en verbannen naar een onbewoond eiland. De dieren in Vrolikland zijn weer vrolijk en Vos heeft werk gevonden bij de boswachter.

©Auteur: Anne de Vries-Neuteboom