Op zoek naar de gromtrol


Er woont in Noorwegen een gromtrol. Hij haalt altijd kattekwaad uit. Hij laat kabouters struikelen en trekt hun rode mutsjes van het hoofd. Hij steelt hun eten en trekt planten uit hun tuintjes. Dit kan natuurlijk niet zo door gaan. De kabouters moeten de gromtrol vinden en straffen.

De drie kabouters Olle, Jonas en Pelle hebben hun rugzakjes vol gedaan met eten voor onderweg. Het is nog een heel eind lopen om de gromtrol te vinden. De gromtrol woont in een woest landschap met overal meertjes.
Het hele kabouterdorp is uitgelopen om afscheid van de drie kabouters te nemen.
'Nou, dan gaan we maar', zegt Jonas en ze lopen met stevige pas achterelkaar het dorp uit. Het regent en ze trekken hun mutsjes stevig over hun oren.

Ze lopen uren over paden bezaaid met stenen. De bergen lijken reusachtige monsters, die water spuwen.
'Ik wou dat ik maar was thuisgebleven', zegt Pelle. Jonas en Olle hebben hem gelukkig niet gehoord door het lawaai van de watervallen. De zon begint door te breken en ze schudden hun natte baarden eens flink heen en weer. Ze zijn moe en gaan zitten op een paar grote keien en eten een eekhoornbroodje belegd met notenpastei. En dan horen ze een klapwiekend geluid. Een grote zwarte vogel landt op een afgebroken tak van een boom.
'Waar gaan jullie naar toe?' vraagt de vogel.
'We zijn op zoek naar de gromtrol. Kun jij ons helpen hem te vinden?' vraagt Jonas.
'Dat kan ik wel doen, maar dan moeten jullie eerst een raadsel oplossen', krast de vogel.
'Jullie mogen drie keer raden wat mijn naam is. Als jullie het goed raden dan wijs ik jullie de weg naar de gromtrol'. Jonas, Pelle en Olle fronsen hun kabouterhoofdjes en beginnen tegen elkaar te fluisteren. 'Het is vast een valstrik. Hij wil niet dat wij de gromtrol vinden', zegt Jonas.
'Ik probeer het eerst', zegt Pelle. 'Je naam is Henrik', zegt hij luid.
'Ha ha, dat is toch geen vogelnaam', krast de vogel.
'Dan ben ik nu', zegt Olle. 'Je heet Martin'. De vogel buldert van het lachen.
'Hij houdt ons voor de gek. Laten we verder lopen en die rare vogel negeren. Hij is niet goed snik', zegt Jonas.
'Ho, ho, dat gaat zo maar niet. Ik kan niet naamloos door het leven,' zegt de vogel.
'Je bent een rare kraai', schreeuwt Jonas.
'Je hebt mijn naam geraden. Ik heet Kraai!', krast de vogel en vliegt vrolijk heen en weer boven de drie kabouters.
'Ik reis met jullie mee naar de gromtrol. We zullen die trol een lesje leren', krast de Kraai.

De drie kabouters gaan weer op weg met de Kraai, die zo blij is dat hij weer een naam heeft, vrolijk fladderend boven hun hoofden. Ze lopen langs een meer, een meer en nog een meer. Het landschap is ruig en verlaten. In de verte zie je hoge bergen met besneeuwde toppen. De zon is nu echt doorgebroken en het is warm. De kabouters vegen de zweetdruppels van hun voorhoofd.

Na een paar uur komen ze een houten huisje tegen. Op de deur hangt een bord met erop: ' Tol betalen'. De Kraai krast tegen Jonas: 'je moet naar binnen en betalen dan kunnen we weer verder'. Jonas klopt op de deur.
'Kom binnen', hoort hij iemand zeggen. Jonas gaat naar binnen. Het is een benauwd hokje met een zitbank en achter het loket een bever met een bril op.
'Trekt u maar een volgnummer en ga op de bank zitten tot u aan de beurt bent', zegt de bever.
'Maar er is helemaal niemand dan hoef ik toch geen nummer te trekken', zegt Jonas verontwaardigd. De bever kijkt Jonas boos over zijn bril aan.
'Niemand heeft ooit geweigerd om een nummer te trekken en waarom zou u dat wel doen', zegt de bever. Om van het gezeur af te zijn trekt Jonas een nummer. Na een paar minuten wachten zegt de bever: 'nummer twee'. Jonas kijkt naar zijn nummer en ziet dat hij nummer tachtig heeft.
'Dit is belachelijk, dan moet ik hier de hele dag wachten tot mijn nummer aan de beurt is', zegt Jonas.
'Waarom heeft u zo'n haast als ik vragen mag?' zegt de bever. Jonas legt de bever uit dat ze op zoek zijn naar de gromtrol en waarom. De bever luistert aandachtig en wil de kabouters helpen. De bever wordt ook gepest door de gromtrol. De gromtrol sluipt 's nachts rond zijn huisje en gooit steentjes op het dak, zodat de bever niet kan slapen.
'Nummer tachtig', roept de bever. Jonas vindt het maar raar, maar geeft de bever het stukje papier met nummer tachtig.
'U moet een rijmpje opzeggen. Dat is de tol die u moet betalen om verder te gaan en ik moet het wel leuk vinden', zegt de bever.
'Ik moet even met de andere kabouters praten', zegt Jonas en roept Olle en Pelle naar binnen. Jonas vertelt aan de andere kabouters wat er aan de hand is.
'Ik weet een leuk rijmpje', zegt Pelle. Hij gaat voor het loket staan. De bever zet zijn bril recht en luistert.

'We gaan de gromtrol pakken
We jagen hem uit z'n hol
Hij zal naar genade snakken
Die gemene, stoute trol'

De bever applaudiseert en roept: 'bravo, bravo, jullie mogen verder gaan!'
Jonas, Pelle en Olle zeggen de bever beleefd gedag en zijn blij als ze weer op pad gaan.
'Deze kant op naar de bergen', krast de Kraai en vliegt enthousiast voorop. Gelukkig gaat de zon niet onder in de zomer. Het zou dan moeilijker zijn om de gromtrol te vinden in het donker.

De drie kabouters moeten nu klimmen. Het pad wordt steiler. Grote brokken steen liggen overal verspreid. Ze hijgen en puffen.
'Weet je zeker Kraai dat hij in de bergen woont?' vraagt Jonas.
'Hij woont onderaan de berg', krast de Kraai. 'Jullie moeten mij vertrouwen'.
Jonas zucht en Olle en Pelle zuchten met hem mee. Ze lopen een hele tijd en beginnen erg moe te worden. Hun kabouterbeentjes slepen over de grond.
'Ik wil een dutje doen', zegt Olle. 'En ik ook', zegt Pelle. 'Ik ook wel', zegt Jonas en terwijl ze gaan liggen achter een groot stuk steen, worden ze opgeschrikt door de Kraai.
'Ga daar niet liggen. Jullie moeten eerst een slaapplaats boeken bij de Vos. Dit is zijn gebied', krast de Kraai.
'Wat een flauwekul. Waar is die Vos dan, ik zie helemaal geen Vos', zegt Jonas.
'Dat had je gedacht. De Vos ziet alles wat er in zijn gebied gebeurt', krast de Kraai. En dan schrikken de drie kabouters hevig.
Vanuit het niets komt een roodbruin gekleurd beest op hun afgestoven.
'Ha fijn, ik heb klanten. Zijn jullie met z'n drieën? Mooi dan heb ik een mooie aanbieding voor jullie', zegt het beest. 'Oh, natuurlijk wat onbeleefd van mij. Mag ik mij even voorstellen. Ik heet Vos', zegt de Vos en geeft ze een harige poot. De drie kabouters schudden verbouwereerd de poot van de Vos.
'Wat is dat voor aanbieding?' vraagt Jonas.
'Ik heb een prachtig hol met drie slaapplaatsen en een feestmaal', zegt de Vos.
'We hebben geen geld om dat alles te betalen', zegt Jonas.
'Dat hoeft ook helemaal niet. Jullie mogen gratis in mijn hol slapen, maar dan moeten jullie voor mij een feestmaal maken. Ik heb wel zin in een feestje', zegt de Vos.
'Dat is een heleboel werk en daar hebben we geen tijd voor. We moeten de gromtrol vinden en straffen', zegt Jonas. De Vos kijkt hun verbaasd aan. Zo'n voordelige aanbieding en nog een feestmaal. Maar de Vos knikt begrijpend. Hij heeft ook veel last van de gromtrol. De gromtrol heeft al menig feestmaal verstoord, doordat hij eten stal en de gasten de stuipen op het lijf jaagde.
'Jullie mogen wel even een dutje doen in mijn hol en ik breng jullie daarna een lekker glaasje bessensap. Ik zal vervolgens met jullie meelopen om de trol te vinden. Met mijn scherpe neus zullen we hem vinden'.

Als de kabouters uitgerust zijn, gaan ze weer verder op zoek naar de gromtrol.
Het is inmiddels een hele stoet geworden. De Kraai, die vooruit vliegt. Een snuffelende vos, die naar sporen zoekt en de drie kabouters op een rij.

Na veel geklauter, gehijg en gepuf komen ze op de plaats aan waar de gromtrol zich verbergt. De Vos snuffelt en zwaait zijn staart enthousiast heen en weer. De Kraai krast: 'het is hier, het is hier, pas op!'
De drie kabouters spitsen hun oren en horen luid snurken. Ze trillen over hun lijfjes. De gromtrol is nu wel gevonden, maar wat nu te doen? De drie kabouters zitten moedeloos op de grond en plukken zenuwachtig in hun baarden.
'Daar weet ik wel wat op', zegt de Vos. 'We roken hem uit zijn hol en laten hem struikelen over zijn eigen voeten en dan binden we hem vast'.
'Nee, nee', krast de Kraai. 'Dat is veel te gevaarlijk. Hij is sterk en groot'.
De Vos moppert: 'lafaard, stomme kraai'. Dan houdt ineens het gesnurk op.
Een enorm kabaal komt uit de richting waar de kabouters staan. De drie kabouters, de Kraai en de Vos verbergen zich razendsnel achter rotsblokken.
De trol moet wakker zijn geworden van hun stemmen. De gromtrol steekt zijn kop uit zijn hol en snuift om zich heen. De rest van zijn lijf wurmt zich nu ook naar buiten. Hij heeft een ondeugend gezicht. Een lange neus, een zwarte bos haar en een staart met een pluim.
De kabouters, de Vos en de Kraai houden zich muisstil. Maar dan verstapt Olle zich en een stuk steen rolt naar beneden met veel lawaai. De trol gromt en loopt naar het rotsblok waar de kabouters zich achter verschuilen. De Kraai ziet het en begint rondjes te vliegen om het hoofd van de trol. De trol zwaait met zijn armen om de Kraai weg te slaan. De Vos springt op de rug van de trol en bijt hem in zijn oor. De trol gilt het uit van de pijn en struikelt over een stuk steen. Hij valt voorover met zijn gezicht plat op de grond. De trol rochelt nog wat, maar dan is het doodstil.

De drie kabouters komen nu voorzichtig naderbij en zien dat de trol buiten westen is. Ze binden de trol met touwen vast.
'Zo daar hebben we voorlopig geen last meer van', zegt Jonas en hij bedankt de Kraai en de Vos voor hun moedig gedrag. Olle en Pelle juichen. Jonas stuurt de Kraai met een boodschap naar het kabouterdorp dat ze de gromtrol hebben gevonden.
Na een paar uur komt de Kraai terug met een brief. Jonas leest de brief aandachtig. Er staat in: 'Jonas, Pelle, Olle, Kraai en Vos, jullie zijn echte helden. Niemand zal nog langer last van de gromtrol hebben. De Bergkoning heeft gezegd dat hij de trol gevangen neemt en dat de gromtrol zal worden opgevoed tot een nette trol, die anderen niet meer pest.
Groeten en tot ziens van de Kabouterkoning.'
De kabouters zijn opgelucht en wachten nu op de knechten van de Bergkoning, die de gromtrol komen ophalen.

Jonas, Pelle en Olle zijn weer terug in het kabouterdorp en worden als helden in het dorp toegejuicht. De Kabouterkoning spelt hun een medaille op de rode jasjes. Iedereen kan weer rustig gaan slapen. De gromtrol zal hun niet meer lastig vallen.

©Auteur: Anne de Vries-Neuteboom