Avontuur in de boomhut


'Mam, mag ik met Daan vannacht in de boomhut slapen?' vroeg Wouter. Moeder was de handdoeken aan het vouwen en keek op.
'In de boomhut slapen, vind je dat niet eng?'
'Nee hoor, ik ben geen kleuter meer'.
'En ik ook niet', zei Wouts jongere broertje.
'Ja, dat kan nu wel zo zijn, maar ik moet het eerst met jullie vader bespreken'.

Ze konden niet wachten tot hun vader thuis kwam van werk. Telkens keken ze naar de klok. De uren duurden wel weken. Eindelijk hoorden ze de auto de straat inrijden en renden naar de deur. Wout en Daan hadden samen met hun vader een boomhut getimmerd achter in de tuin. Ze hadden er al heel wat woensdagmiddagen gespeeld. Een nachtje logeren leek hun reuze spannend.
Nog voor hun vader met een been uit de auto stapte vroeg Wout: 'Pap, mogen we vannacht in de boomhut slapen?'
'Ook goeiedag. In de boomhut slapen? Laten we eerst maar eens naar binnengaan', zei vader.

'Vind jij het goed dat de jongens in de boomhut slapen?' vroeg vader toen hij de woonkamer binnenstapte. Moeder keek van Wout naar Daan, die stonden te trappelen van ongeduld.
'Ach waarom niet. We zitten tenslotte dicht bij. Wat kan er gebeuren?'
'Joepie!' zeiden de jongens alletwee tegelijk en maakte een sprongetje in de lucht.

Het was een heldere avond toen ze hun spullen naar de boomhut sleepten. Wout sjouwde de slaapzakken. Daan had een paar plastic tassen met blikjes frisdrank, chips en stripboeken. En niet te vergeten een zaklantaarn.
'Te gek hé dat we in de boomhut mogen slapen', zei Wout.
'Ik vind het wel een beetje eng. Wat als er nu een dief komt?'
'Man, hou op. We gaan nog even binnen welterusten zeggen. Kom op'.

Toen ze de woonkamer binnenstapte keek vader op van zijn krant.
'Zijn jullie er helemaal klaar voor. Het is vanavond volle maan. Dan komt de weerwolf tevoorschijn. Die wil kleine jongetjes opeten'.
'Hou op! Maak ze niet bang' zei Wouts moeder. Vader grijnsde.
'Wat zijn weerwolven?' vroeg Wout.
'Dat is een man, die bij volle maan in een weerwolf verandert. Hij dwaalt door het bos en als hij je bijt verander je ook in een weerwolf'.
'Weerwolven bestaan niet', zei Wout.
'Je hebt gelijk', zei vader en begon te janken als een wolf.
'Ik ben een piraat. Ik hak zijn kop eraf', zei Daan met luide stem. Iedereen lachte.

Het begon al te schemeren toen de jongens in hun boomhut zaten. Het was gezellig. Ze hadden de slaapzakken om hun schouders geslagen. Het leken wel twee indianen.
'Geloof jij in weerwolven?' vroeg Daan.
'Welnee joh. Die bestaan alleen in sprookjes'.
'We zitten hier wel vlakbij het bos. Weet jij veel wat er daar allemaal gebeurt. In het donker kan zo'n beest zich makkelijk verstoppen'.
'In het bos zitten vossen, herten, everzwijnen en eekhoorns. Ik heb nog nooit gehoord dat er een weerwolf zit', zei Daan ongeduldig. Daan kreeg het ineens erg warm. Hij gooide de slaapzak van zich af en ging in de deuropening staan. Het was stil buiten. Vanuit de boomhut kon je zo in de verlichte woonkamer kijken. Vader zat op de bank naar de televisie te kijken. Ik ben helemaal niet bang. Het is juist leuk een nachtje in de boomhut, dacht Daan.

Het was nu helemaal donker en koud in de boomhut.
'Zullen we gaan slapen?' vroeg Wout.
'Ja, ik kan mijn ogen niet meer open houden'.
'Er valt weinig te zien', zei Wout. Ze kropen in hun slaapzakken.
'Heb jij de zaklantaarn?' vroeg Daan.
'Ja, onder mijn kussen'.
'Wat is het donker hé'.
'Boeee, ik ben een weerwolf', grapte Wout.
'Stil, ik hoor wat boven op het dak', zei Daan.
'Ga nou maar slapen. Het is een of andere vogel'. Daan kroop dieper in zijn slaapzak. Na een poosje schoot hij overeind.
'Daar is het weer op het dak'. Wout hoorde het nu ook.
'Ik ga kijken wat het is', zei Wout en pakte zijn zaklantaarn onder zijn kussen vandaan.

Aan de hemel stond een volle maan te grijnzen. De tuin en de boomhut werden spookachtig verlicht. Wout klom de ladder op. Hij stond nu op de bovenste tree en moest op zijn tenen staan om over het dak te kijken.
'Zie je wat?' vroeg Daan gespannen.
'Ja, een eng beest met vlijmscherpe tanden en nagels'.
'Kom naar beneden!' schreeuwde Daan. Wout moest lachen.
'Het is de kat van de buren. Hij ligt hier te loeren naar vogeltjes in de boom'.
'Wat moet dat stomme beest daar dan ook'.
'Laat dat beest. Ik vind het niet erg'.
Terug in de boomhut kropen de jongens weer in hun slaapzakken. Een hele poos lagen ze nog te luisteren naar de geluiden van de nacht. Eindelijk vielen ze in slaap.

Een man kwam uit het bos vandaan. Hij liep over een paadje dat langs de boomhut voerde. Hij floot een aantal keren luid, alsof hij iemand riep. Hij zette de kraag van zijn jas op. Uit het bos kwam een zwart harig beest naar hem toe gerend.
Toen de man aan het einde van het pad was floot hij nog een keer, maar het zwarte beest bleef vlakbij de boomhut staan. Hij wurmde zich een weg door de haag en begon luid te janken. Het klonk als een wolf.

Daan was wakker geworden door het gejank en schoot overeind. Het zweet brak hem aan alle kanten uit. Hij hijgde van de zenuwen.
'Wout, Wout, wordt wakker!' schreeuwde hij.
'Wat is er, wat is er, laat me toch slapen man. Weerwolven bestaan niet'.
'Ze bestaan wel'. Nu hoorde Wout het gehuil ook. Vliegensvlug pakte hij de zaklantaarn onder zijn kussen vandaan.
'Wat moeten we nu doen? Straks grijpt hij ons en zijn we ook een weerwolf', zei Daan.
Boven op het dak miauwde de kat alsof zijn leven er van afhing.
'Hij heeft de kat te pakken. Die wordt nu een weerwolf. Dan zijn het er twee', zei Wout nuchter.
'Jij ook altijd met je stomme grapjes'.
Wout ging in de deuropening staan en keek voorzichtig naar beneden. Hij richtte zijn zaklantaarn op het jankende beest. Die begon nu voor de verandering hard te blaffen.

'Hector, hier komen!' schreeuwde een man in de verte. Maar het beest bleef onvermoeibaar staan blaffen. De man keerde zich om en liep richting de boomhut. Hij baande zich een weg door de haag van de tuin.
'Hector af. Liggen!' zei de man. Het beest gehoorzaamde en zakte door zijn poten. Toen keek hij naar boven en zag de twee jongens in de boomhut.
'Sorry, jongens, heeft hij jullie bang gemaakt?' De kat was inmiddels hoog in de boom geklommen.
'Neee, zeiden Wout en Daan zo stoer mogelijk. Maar ze stonden te trillen op hun benen.
'Ik denk dat hij de kat boven op het dak wilde pakken', zei Wout met schorre stem.
'Ja, mijn hond is erg fel op katten', zei de man.
'Kom Hector we gaan'. De hond stond op en ging gehoorzaam mee. De man stak zijn hand op als groet en verdween in de donkere nacht.
De jongens bleven nog een poosje zonder een woord te zeggen staan kijken naar de maan.
'Ik dacht even dat weerwolven bestaan', zei Wout.
'Misschien loog die man en was de hond wel een weerwolf. Zag je die enge rode ogen?'
'Jij ook altijd. Ga slapen!'

Het daglicht drong zich tussen kieren en gaten van de boomhut. De vogels kwetterden er lustig op los. Wout was de eerste die uit zijn slaapzak kroop.
'Daan wakker worden', riep hij. Een slaperig hoofd kwam uit de slaapzak tevoorschijn.
'Is het al zo laat?'
'Ja, opschieten. Ik heb honger'.
'Oké, ik kom al'.

Moeder had de ontbijttafel al gedekt toen de jongens de keuken binnenkwamen.
'Was het leuk in de boomhut?' vroeg ze.
'Mam, we hebben een weerwolf gezien', zei Daan opgewonden.
'Het is niet waar hoor mam. Het was gewoon een hond', zei Wout. Vader kwam de keuken binnen.
'Gewoon een hond. Waar hebben jullie het over?' Wout vertelde wat er gebeurd was vannacht. Een man die zijn hond aan het uitlaten was en van de kat op het dak. Dat ze even hadden gedacht dat het een echte weerwolf was.
'Jullie hebben wel rare rode ogen. Ik zie ook plukjes haar in jullie nekken', zei vader en gaf een knipoog naar moeder.
'Neee, we zijn niet veranderd in weerwolven', riepen ze alletwee tegelijk.
'Jullie vader plaagt jullie maar. Kom, ontbijten, wassen, aankleden en dan naar school', zei moeder.

©Auteur: Anne de Vries-Neuteboom